ECLI:NL:CRVB:2013:1465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
11-3108 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds september 1989 een volledige uitkering ontvangt vanwege arbeidsongeschiktheid door sociale fobie, PTSS en depressiviteit. De Centrale Raad van Beroep heeft psychiater Koerselman ingeschakeld als onafhankelijk deskundige om de beperkingen van appellante te onderzoeken. Koerselman concludeert dat appellante op de datum in geding leed aan een PTSS, sociale angststoornis en depressieve stoornis, maar dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat een urenbeperking niet noodzakelijk is. Dit rapport wordt als voldoende diepgaand en zorgvuldig beschouwd.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij deskundigen Van Marle en Sonnenschein waren ingeschakeld. De rechtbank volgde Sonnenschein niet in zijn conclusie over de urenbeperking, omdat zij vond dat er geen medisch objectiveerbare onderbouwing voor was. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de FML haar beperkingen niet juist weergeeft en dat het rapport van Van Marle leidend zou moeten zijn. De Raad overweegt dat de deskundigen, de bezwaarverzekeringsarts en de partijdeskundige Wolthuis van mening verschillen over de belastbaarheid van appellante.

De Raad concludeert dat het rapport van Koerselman overtuigend is en dat de medische beperkingen zoals vastgelegd in de FML niet voor onjuist kunnen worden gehouden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt worden geacht. De uitspraak wordt gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3108 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 april 2011, 08/5056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W. Simonis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2011 heeft appellante op verzoek van de Raad de gronden van het hoger beroep nader toegelicht.
Vervolgens heeft de Raad aanleiding gezien psychiater prof.dr. G.F. Koerselman als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Met een rapport van
10 januari 2013 heeft Koerselman omtrent zijn onderzoeksbevindingen verslag uitgebracht en de hem gestelde vragen beantwoord.
Appellante heeft hierop bij brief van 4 maart 2013 gereageerd.
Beide partijen hebben vervolgens toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Aan appellante is sinds september 1989 een volledige WAO-uitkering toegekend nadat zij is uitgevallen voor haar werk als teamleidster-verpleegkundige in verband met klachten van sociale fobie, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressiviteit. Bij besluit van
27 februari 2008 is deze uitkering verlaagd met ingang van 20 april 2008, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf die datum is vastgesteld op 45 tot 55%.
Het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2008 heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 30 mei 2008 (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien
prof.dr. H.J.C. van Marle, psychiater, in te schakelen als deskundige. Van Marle heeft een rapport ingediend, gedateerd 2 november 2009. Vervolgens heeft de rechtbank een tweede deskundige, psychiater B.H.M.J. Sonnenschein, benoemd, die eveneens een rapport heeft ingediend, gedateerd 3 april 2010. De rechtbank heeft overwogen dat zij Van Marle ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de door partijen ingezonden commentaren op zijn rapport en abusievelijk vervolgens als tweede deskundige Sonnenschein heeft benoemd. De rechtbank heeft in deze gang van zaken aanleiding gezien om het rapport van Sonnenschein als uitgangspunt te nemen voor de beoordeling van het geschil, zonder voorbij te gaan aan de bevindingen van Van Marle voorzover diens opvattingen over de belastbaarheid van appellante door partijen niet worden betwist. Vervolgens is overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Echter in het onderhavige geval heeft de rechtbank aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken. Zij volgt Sonnenschein niet ten aanzien van de door hem geïndiceerde urenbeperking, omdat naar haar oordeel een medisch objectiveerbare onderbouwing daarvoor ontbreekt en ziet evenmin aanleiding Sonnenschein te volgen in zijn conclusie over de items zelfstandig handelen en handelingstempo. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts noch aan de juistheid van de door hem vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de in de FML gestelde lichamelijke beperkingen. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat appellante, uitgaande van de FML, in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de FML haar beperkingen niet juist weergeeft, waarbij zij ter onderbouwing van haar standpunt heeft verwezen naar de door haar in beroep ingediende rapporten van haar medisch adviseur mr.drs. J.F.G.Wolthuis, verzekeringsarts, van 24 oktober 2008 en 26 januari 2010. Zij heeft toegelicht dat zij van mening is dat het rapport van Van Marle leidend dient te zijn omdat deze beduidend vollediger onderzoek heeft verricht dan Sonnenschein. Verder heeft zij erop gewezen dat zowel Van Marle als Sonnenschein concluderen dat haar functionele mogelijkheden welhaast zeker onverenigbaar zijn met het verrichten van loonvormende arbeid op de vrije arbeidsmarkt. Sonnenschein zegt weliswaar dat zij in staat lijkt de voorgehouden functies uit te oefenen, maar hier treedt hij buiten zijn vakgebied, aldus appellante. Medisch adviseur en verzekeringsarts Wolthuis kon, in tegenstelling tot de ingeschakelde deskundigen, wel een oordeel geven over de geschiktheid van deze functies en is tot de conclusie gekomen dat zij ten gevolge van de vele beperkingen, waaronder een urenbeperking van tenminste 20 uur per week, geen loonvormende arbeid kan verrichten.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op 26 september 2007. Hij heeft een FML opgesteld, gedateerd 26 september 2007, waarbij rekening is gehouden met beperkingen ten gevolge van sociale fobie en varices van de benen en de urenomvang enigszins is beperkt tot gemiddeld ongeveer 40 uur per week. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante onderzocht op 20 mei 2008 en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Hij acht de FML juist.
4.3.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige Van Marle heeft vastgesteld dat appellante op 20 april 2008 leed aan een PTSS, een sociale angststoornis, een ongedifferentieerde somatische stoornis en een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Hij achtte appellante op vrijwel alle items van rubrieken I (persoonlijk functioneren) en II (sociaal functioneren) van de FML beperkt. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop gereageerd en geconcludeerd dat het rapport van Van Marle interne en externe inconsistenties bevat. Dit stuk is echter door de rechtbank niet aan Van Marle voorgelegd voor een reactie. Vervolgens heeft Sonnenschein appellante onderzocht en vastgesteld dat appellante op de datum in geding leed aan een matige, chronische depressieve stoornis, een angststoornis niet anderszins omschreven met PTSS-elementen, boulimia nervosa grotendeels in remissie, ongedifferentieerde somatoforme klachten, sterke gewetensfunctie en zwakke persoonlijkheidsstructuur. Hij acht appellante meer beperkt dan aangenomen in de FML. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het rapport van Sonnenschein is aan hem doorgezonden en hij heeft hierop schriftelijk gereageerd. Hierbij heeft hij een nuancering aangebracht van zijn eerdere beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellante. Sonnenschein blijft het echter met de FML niet eens op het punt van de urenbeperking: hij acht appellante beperkt inzetbaar tot maximaal 20 uur per week. Verder acht hij haar wel in staat om de voorgehouden functies uit te oefenen, met uitzondering van werken in een parkeergarage.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte en zonder afdoende motivering het deskundigenoordeel van Van Marle en dat van Sonnenschein niet heeft gevolgd. Hierbij heeft zij erop gewezen dat beide psychiaters het niet eens zijn met de FML, hoewel ze van mening verschillen over de noodzaak van een urenbeperking. Appellante heeft, onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport van haar medisch adviseur Wolthuis, aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat dit uit het rapport van Van Marle het duidelijkst naar voren komt.
4.5.
Nu de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen, de bezwaarverzekeringsarts en de partijdeskundige Wolthuis van mening verschillen over de belastbaarheid van appellante heeft de Raad aanleiding gezien om psychiater Koerselman in te schakelen als onafhankelijk deskundige voor het instellen van een onderzoek. Koerselman is tot de conclusie gekomen dat appellante op de datum in geding leed aan een PTSS, een sociale angststoornis en een depressieve stoornis. Hij acht de hieruit voortvloeiende beperkingen juist weergegeven in de FML en acht een urenbeperking niet noodzakelijk.
4.6.
Appellante heeft naar aanleiding van het rapport van Koerselman een rapport ingediend van Wolthuis. Wolthuis heeft gesteld dat ten onrechte de fysieke klachten (nek/schouder) niet zijn beoordeeld door Koerselman terwijl hier ook een psychiatrische component speelt. Verder heeft hij aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en dat, nu appellante op grond van het Schattingsbesluit dat gold vóór 1 oktober 2004 dient te worden beoordeeld, uitgegaan moet worden van de oude criteria die destijds golden voor het aannemen van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier wat betreft het rapport van de deskundige Koerselman voor. Het rapport van Koerselman geeft blijk van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek, waarbij Koerselman zijn conclusies aan de hand van alle onderzoeksbevindingen inzichtelijk en consistent heeft gemotiveerd. Hij heeft geen psychiatrische aspecten vastgesteld aan de lichamelijke klachten van appellante. Ten aanzien van haar lichamelijke klachten ziet de Raad in het dossier geen aanknopingspunten voor zwaardere beperkingen dan aangenomen in de FML. Het argument van Wolthuis ten aanzien van de situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden slaagt niet. Door Koerselman is afdoende onderbouwd dat van een dergelijke situatie op de datum in geding geen sprake was. Dat de medische situatie van appellante op 20 april 2008 dient te worden beoordeeld volgens de criteria van het tot 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit doet hieraan niet af.
4.8.
De bij het bestreden besluit in aanmerking genomen medische beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 26 september 2007, kunnen derhalve rechtens niet voor onjuist worden gehouden. Ook wordt ingestemd met het oordeel van de rechtbank dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn te achten.
4.9.
Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.8 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) I.J. Penning

NW