ECLI:NL:CRVB:2013:1450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
11-2581 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor extra stookkosten en de toepassing van artikel 35 WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor extra stookkosten over de periode van oktober 2012 tot en met maart 2013 en van oktober 2013 tot en met maart 2014. De aanvraag was gedaan op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was bedoeld om te voorzien in de kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, in dit geval chronische longklachten van appellant.

De rechtbank had eerder de aanvraag van appellant afgewezen, omdat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, op basis van een advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), had geconcludeerd dat appellant geen extra stookkosten had gemaakt in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Appellant had verklaard dat hij deze kosten niet kon betalen, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Dit artikel bepaalt dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als de aanvrager niet beschikt over de middelen om noodzakelijke kosten van het bestaan te dekken.

Tijdens de zitting heeft appellant betoogd dat het college het advies van het CIZ niet had mogen gebruiken voor de afwijzing van zijn aanvraag, omdat dit advies niet deugdelijk en inzichtelijk zou zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de afwijzing van het college te weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak terecht was gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, eerst moeten worden beoordeeld op hun noodzaak en of deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In dit geval was er geen aanleiding om de beslissing van het college te herzien, en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/2581 WWB
Datum uitspraak: 20 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 maart 2011, 10/2086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 22 november 2011 heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 december 2009 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor extra stookkosten in verband met chronische longklachten. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft op verzoek van het college op 12 februari 2010 een advies verstrekkingen bijzondere bijstand uitgebracht. Het CIZ komt tot de conclusie dat appellant een chronische aandoening heeft van de luchtwegen. Appellant heeft een indicatie voor een gelijkmatig verwarmde droge, goed te ventileren woning. Gelijkmatig verwarmd betekent volgens het CIZ een omgevingstemperatuur van minimaal
18
graden Celsius. Er hoeft niet extra gestookt te worden.
1.2.
Gelet op het advies van het CIZ heeft het college bij besluit van 16 februari 2010, gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2010 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft betoogd dat het college het advies van het CIZ niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen, omdat het niet deugdelijk en inzichtelijk is. Appellant meent concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies te hebben aangedragen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hem bijzondere bijstand is toegekend voor extra stookkosten over de periode oktober 2012 tot en met maart 2013 en oktober 2013 tot en met maart 2014, onder bepaalde voorwaarden. In de periode daaraan voorafgaande heeft appellant geen extra stookkosten gemaakt, omdat hij die naar eigen zeggen niet kon betalen. Gelet hierop is geen sprake van kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB, zodat het college terecht geen bijzondere bijstand voor extra stookkosten heeft verleend.
4.4. Uit 4.3 volgt dat de overige gronden van appellant geen bespreking meer behoeven. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) V.C. Hartkamp

HD