ECLI:NL:CRVB:2013:1436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
11-4539 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om herziening van kinderbijslagbesluit en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 25 april 2007, waarin haar aanvraag voor kinderbijslag werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad overweegt dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die de Svb hadden moeten nopen om het besluit te herzien. Appellante had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 25 april 2007, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De Raad concludeert dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag voor de periode waarover zij een inhoudelijke beslissing wenst. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding, maar ook dit verzoek wordt afgewezen. De Raad stelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten en dat het beginsel van lex silencio positivo niet van toepassing is op aanvragen om kinderbijslag. De uitspraak wordt gedaan door T.L. de Vries, met I.J. Penning als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4539 AKW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juni 2011, 10/4846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1.1. Met een brief, gedateerd 29 december 2006, heeft appellante kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor haar kinderen [dochter] (geboren
[in 1986]) en [zoon] (geboren [in 1987]), over de jaren 2002 tot en met 2005. Bij besluit van 19 februari 2007 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag toe te kennen, omdat het recht niet meer kan worden beoordeeld voor de periode eerste kwartaal 2002 tot en met vierde kwartaal 2005. Het bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 25 april 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Met een brief van 29 maart 2010 heeft appellante de Svb verzocht een inhoudelijk besluit te nemen op haar verzoeken om kinderbijslag voor haar kinderen, gedaan in 2000 en in 2006/2007, dan wel terug te komen van de beslissing van 25 april 2007. Bij besluit van
3 juni 2010 heeft de Svb geweigerd de beslissing van 25 april 2007 te herzien. Het bezwaar hiertegen is bij beslissing op bezwaar van 29 november 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een verzoek terug te komen van het besluit van 25 april 2007 en dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de Svb hadden moeten nopen het genoemde besluit te herzien.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op de aanvraag uit 2000 is door de Svb, nadat een aantal verzoeken om nadere stukken en informatie onbeantwoord was gebleven, op 29 maart 2001 een besluit tot buiten behandeling stellen als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Uit het dossier blijkt niet van een eerdere reactie hierop van appellante dan haar brief van 29 december 2006, door de Svb ontvangen in de eerste helft van januari 2007. Deze brief is door de Svb opgevat als een nieuwe aanvraag en als zodanig beoordeeld.
4.2. Op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag wordt ingediend. In bijzondere gevallen is de Svb bevoegd kinderbijslag toe te kennen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar. Hieruit volgt, en dit is door de Svb ter zitting ook bevestigd, dat het ervoor gehouden moet worden dat de Svb in het besluit van 25 april 2007 een beslissing heeft genomen over het recht op kinderbijslag van appellante over de gehele periode gelegen voor 1 januari 2007. Dit besluit staat in rechte vast, nu appellante hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
4.3. De brief van appellante van 29 maart 2010 kan enerzijds aangemerkt worden als een nieuwe aanvraag om kinderbijslag en anderzijds als een verzoek om herziening van het besluit van 25 april 2007. Voor zover het aangemerkt moet worden als een nieuw verzoek geldt het volgende. Het jongste kind van appellante is [in 2005] achttien jaar geworden. Appellante kon dus uiterlijk tot en met het vierde kwartaal van 2005 recht hebben op kinderbijslag. Zoals in 4.2 reeds is vermeld kan het recht op kinderbijslag met een jaar terugwerkende kracht worden vastgesteld. Gerekend vanaf de datum aanvraag kon het recht worden vastgesteld vanaf het eerste kwartaal van 2009. Toen was [zoon] al enige jaren ouder dan achttien jaar en was er dus geen recht meer op kinderbijslag.
4.4. Voor zover de brief van 29 maart 2010 aangemerkt dient te worden als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 april 2007, oordeelt de Raad, met de rechtbank, dat van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, niet is gebleken. Al hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent de processuele gang van zaken rond de aanvraag uit 2000, haar medische situatie en overige omstandigheden had ook aangevoerd kunnen worden tegen de besluiten van 29 maart 2001 en 25 april 2007.
4.5. Appellante heeft, om haar moverende redenen, geen beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2007. Dat besluit staat derhalve in rechte vast. Hieruit volgt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag voor haar kinderen over de hele periode waarover zij een inhoudelijke beslissing wenst met betrekking tot haar recht hierop.
5. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd zal worden.
6.1. Met een brief van 24 maart 2013 heeft appellante verzocht om verschillende soorten schadevergoeding. Tevens heeft zij verzocht om toepassing van de Wet dwangsom en om toepassing van het lex silencio positivo beginsel.
6.2. Het verzoek, genoemd in 6.1, voor zover betrekking hebbend op vergoeding van wettelijke rente wijst de Raad af, nu uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag en het beroep niet gegrond wordt verklaard. Evenmin ziet de Raad aanleiding tot een veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit geding heeft een aanvang genomen met de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 3 juni 2010. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat van overschrijding van de redelijke termijn in gedingen als deze in beginsel pas sprake is na het verstrijken van vier jaar tussen de ontvangst van het bezwaar en de uitspraak van de Raad. In dit geding kan dus niet gesproken worden van een overschrijding van de redelijke termijn. Ook voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen aanleiding, nu de Svb niet gehouden is nog een besluit te nemen over het recht op kinderbijslag van appellante. Tot slot merkt de Raad op dat het beginsel van de lex silencio positivo niet van toepassing is bij een aanvraag om kinderbijslag.
6.3. De verzoeken gedaan in de brief van 24 maart 2013 zullen dan ook worden afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
JvC