Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
12/3290 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 mei 2012, 12/62 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. El Idrissi, kantoorgenoot van mr. M. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij ondervindt lichamelijke beperkingen ten gevolge van chronische rugklachten, nierstenen en suikerziekte. Voorts heeft appellant last van psychische klachten, waarvoor hij wordt behandeld met antidepressiva. In verband hiermee is hem eerder ontheffing verleend van de op grond van de WWB voor hem geldende arbeidsverplichtingen.
1.2.
Op grond van een bij Aob Compaz ingewonnen arbeidsmedisch advies heeft het college bij besluit van 11 oktober 2011 appellant tot en met 10 oktober 2012 ontheven van de verplichting om (a) naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, (b) als werkzoekende ingeschreven te staan bij UWV Werkbedrijf en (c) algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Het college heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van
13 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten de redenen zijn geweest waarom hij in 2003 volledig is afgekeurd en dat sindsdien zijn gezondheid alleen maar is verslechterd, zodat in het arbeidsmedisch advies van Aob Compaz ten onrechte is uitgegaan van een gunstige prognose. In de beperkingen van appellant zou het college aanleiding moeten zien om hem voor de duur van vijf jaar (gerekend vanaf 11 oktober 2011), dan wel - gelet op het beleid van de gemeente Rotterdam - in ieder geval voor de duur van twee jaar, ontheffing te verlenen van de in 1.2 onder a tot en met c vermelde verplichtingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (…) waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…);
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (…) waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…);
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 2 januari 2008, LJN BC1108) is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of en, zo ja, in hoeverre er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Daarin ligt besloten dat een ontheffing voor de tijdsduur van vijf jaar, zoals door appellant primair is beoogd, evenzeer haaks zou staan op de uitgangspunten en de doelstelling van de WWB.
4.4. Het college heeft zijn besluit tot ontheffing van de verplichtingen, vermeld in 1.2
onder a tot en met c, gebaseerd op het advies van Aob Compaz van 11 oktober 2011. Daaruit blijkt dat de adviserend geneeskundige O. Mahadew op 29 september 2011 een medisch onderzoek bij appellant heeft verricht en naar aanleiding daarvan heeft geconcludeerd dat de psychische klachten een negatief effect hebben op de lichamelijke klachten, en dat er nu geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Vanwege de gunstige prognose bij een adequate behandeling van de psychische klachten, als gevolg waarvan de lichamelijke klachten zullen verbeteren, is volgens de adviserend geneeskundige een medisch heronderzoek na een tijdsbestek van een jaar gewenst.
4.5. Appellant heeft geen medische of andere gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over de juistheid van het advies dan wel de zorgvuldigheid waarmee dat advies tot stand is gekomen. De enkele stelling dat de gezondheidssituatie van appellant na 2003 alleen maar is verslechterd is daarvoor onvoldoende. Appellant heeft nog aangevoerd dat een nieuw medisch heronderzoek na een jaar leidt tot extra stress, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet van hem kan worden gevergd, niet onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college zijn besluit op het advies van Aob Compaz heeft mogen baseren.
4.6.
Evenmin geeft het beleid van de gemeente Rotterdam, waarin is bepaald dat de ontheffing voor maximaal 24 maanden wordt verleend, aanleiding om van het advies af te wijken. Het betreft een maximumtermijn, die onverlet laat dat het college beoordelingsvrijheid toekomt om afhankelijk van het geval een kortere termijn aan te houden.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) V.C. Hartkamp