ECLI:NL:CRVB:2013:1377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na verstrekking bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van rechtsbijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht was afgewezen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het belang van appellante bij de beoordeling van het bestreden besluit in hoger beroep in beginsel was komen te vervallen door het alsnog verstrekken van de gevraagde bijzondere bijstand ter hoogte van € 380,-. Appellante stelde dat zij nog steeds een procesbelang had in verband met de vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten en de gemaakte proceskosten. Echter, de Raad stelde vast dat appellante destijds geen verzoek had gedaan tot vergoeding van deze kosten, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Raad benadrukte dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijke betekenis heeft. Aangezien het college inmiddels bijzondere bijstand had verstrekt, was er geen aanleiding meer voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat appellante geen tot haar persoon te herleiden belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit.