ECLI:NL:CRVB:2013:1316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-3324 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin werd geoordeeld over haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, meldde zich ziek met rug- en bekkenklachten en depressieve klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat er geen loonverlies was. In de bezwaarprocedure werd de medische situatie van appellante verder onderzocht door verschillende artsen, waaronder bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes en bezwaararbeidsdeskundige C.P.M. Harren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moest worden, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar psychische beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat zij behoefte had aan begeleiding in arbeid.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd de arbeidskundige kant van de schatting verder gemotiveerd door het Uwv. De Raad heeft het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad concludeerde dat de arbeidskundige kant van de schatting eerst in hoger beroep deugdelijk was gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze was aangevochten, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden geheel in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep.

Uitspraak

12/3324 WIA
Datum uitspraak: 26 juli 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
30 mei 2012, 10/1875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes van 26 juni 2012.
Desgevraagd heeft het Uwv ontbrekende stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2013. Namens appellante is
mr. Brauer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
De Raad heeft het onderzoek heropend omdat het niet volledig is geweest. Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad het Uwv bij brief van 13 mei 2013 nadere vragen gesteld.
Het Uwv heeft ter beantwoording van deze nadere vraagstelling het rapport van bezwaararbeidsdeskundige C.P.M. Harren van 23 mei 2013 ingezonden. Hierop heeft
mr. Brauer op 19 juni 2013 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder dat andermaal onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden. Hierop heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerkster voor 29 uur per week toen zij zich met ingang van 20 mei 2008 ziek meldde met rug- en bekkenklachten bij zwangerschap en met depressieve klachten.
2.
Appellante is in het kader van haar aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 22 maart 2010 onderzocht door verzekeringsarts T.J.M. Kuiper. In een rapport van dezelfde datum beschreef deze arts het psychisch onderzoek en legde naar aanleiding daarvan de aangenomen beperkingen vast in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat er geen loonverlies was. Hierna stelde het Uwv bij besluit van 26 mei 2010 vast dat voor appellante met ingang van 19 juni 2010 geen recht was ontstaan op een Wet WIA-uitkering.
3.1.
In de bezwaarprocedure ontving bezwaarverzekeringsarts Heijltjes een brief van
GZ-psycholoog H. Lionarons van 20 oktober 2010. Zij schreef dat appellante zich in juli 2009 had gemeld met matig depressieve klachten na de scheiding van haar partner in
februari 2009. Na behandeling klaarden de depressieve klachten op maar bleven de stemmingswisselingen. Na een verkorte anamnese op bordeline problematiek stelde Lionarons de diagnose depressieve stoornis, partieel in remissie en trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
3.2.
Heijltjes heeft appellante op de hoorzitting van 7 oktober 2010 gesproken en aansluitend een medisch onderzoek verricht. Hij nam een uitgebreide anamnese af en beschreef in zijn rapport van 2 november 2010 het psychisch en lichamelijk onderzoek. Hij stelde de diagnose depressie in remissie, trekken van borderline persoonlijkheid, atypische lage rugklachten en astma. In verband met dit laatste diende volgens hem de FML te worden aangevuld met een beperking voor prikkelende dampen/gassen. Tevens dienden nog aanvullende psychische en fysieke beperkingen te worden gesteld. Na een wijziging van het maatmaninkomen en de functieduiding stelde bezwaararbeidsdeskundige Harren het loonverlies vast op 32,84%. Bij besluit van 23 november 2010 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 mei 2010 ongegrond.
4.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellante tegen het bestreden besluit heeft Heijltjes in een rapport van 20 december 2010 vermeld dat de door hem voorgestane aanpassingen niet in de FML waren verwerkt. Heijltjes corrigeerde de FML op 21 december 2010, zoals hij had aangegeven in zijn rapport van 2 november 2010 en stelde dat er, anders dan appellante in beroep aanvoerde, geen argumenten waren voor een beperking voor contact met stof, voor zitten en voor samenwerken. Vervolgens heeft Harren in een rapport van 27 december 2010 de schatting gebaseerd op de functies textielproductenmaker (SBC-code 111160), wikkelaar (267050) en administratief medewerker (315090) en in verband daarmee het loonverlies berekend op 20,80%.
4.2.
Namens appellante is in beroep informatie van psychotherapeute L. van Gorsel van
30 maart 2012 overlegd. Zij schreef dat het behandeltraject in juli 2011 aan haar is overgedragen en dat een nieuw psychologisch onderzoek is verricht. De diagnose luidde volgens deze informatie een depressieve stoornis, chronisch, gedeeltelijk in remissie, sociale fobie, een borderline persoonlijkheidsstoornis en trekken van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis.
5.1.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van appellante gegrond moest worden verklaard en dat het bestreden besluit moest worden vernietigd omdat Heijltjes de FML eerst in beroep had aangepast.
5.2.
Omdat de rechtbank voor het overige de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kon onderschrijven, zag zij aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Tevens gaf de rechtbank beslissingen over vergoeding aan appellante van griffierecht en proceskosten.
6.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Zij heeft in essentie aangevoerd dat haar psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en zij heeft gewezen op haar behoefte aan begeleiding in arbeid. Ter zitting van 22 maart 2013 heeft mr. Brauer daaraan toegevoegd dat de maatmanfunctie, waarvoor appellante ongeschikt werd geacht, niet verschilde van de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functie administratief medewerker en hij wees in dat verband op het aspect klantencontact.
6.2.
De Raad heeft, gelet op het verhandelde ter zitting, aan het Uwv nadere vragen gesteld over deze beide functies. Naar aanleiding hiervan heeft Harren in zijn in de rubriek Procesverloop vermelde rapport van 23 mei 2013 toegelicht dat in het arbeidskundig rapport van 26 mei 2010 geen uitspraak was gedaan over de (on)geschiktheid van appellante voor de maatmanfunctie en dat een nader onderzoek naar de maatmanfunctie niet gelukt is omdat de werkgever bij wie appellante vanaf 7 januari 2008 op tijdelijke basis via een uitzendbureau werkzaam was, niet bereikbaar bleek. Voorts vermeldde Harren dat, gelet op de FML van
21 december 2012, niet kon worden uitgesloten dat appellante geschikt zou kunnen zijn voor de maatmanfunctie. Kennelijk ervan uitgaande dat zij daarvoor ongeschikt was, stelde Harren voorts dat de in 4.1 vermelde functie administratief medewerkster diende te vervallen en heeft hij de medische geschiktheid van appellante voor de functie archiefmedewerker (SBC-code 315130), die hij in de plaats stelde van de vervallen functie, toegelicht.
6.3.
In reactie op het in 6.2 bedoelde rapport van Harren heeft mr. Brauer gesteld dat de klachten van appellante zijn toegenomen, dat de geduide functies voor haar niet geschikt zijn omdat er voor appellante specifieke begeleiding nodig is en dat appellante beperkt is in contacten met collega’s en in samenwerken.
7.1.
De Raad heeft geen aanleiding over het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts anders te oordelen dan de rechtbank. Bij het medisch onderzoek van die artsen is niet vastgesteld dat ten tijde van de datum in geding, toen de depressie in remissie was, sprake was van een chronische depressie. Voorts is, zoals de rechtbank ook vaststelde, door Heijltjes in zijn rapport van 2 november 2010 aangegeven dat bij het medisch onderzoek geen concentratiestoornissen zijn waargenomen. Verder zijn er in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat ook op de door de gemachtigde van appellante in hoger beroep genoemde aspecten “contact met collega’s” en “samenwerken” beperkingen aangewezen zijn. Hiervoor vallen in het bijzonder geen aanknopingspunten te ontlenen aan de door appellante in de loop van de procedure overgelegde informatie van haar behandelaars van 20 oktober 2010 en 30 maart 2012. Hetzelfde geldt voor de namens appellante gestelde behoefte aan begeleiding in arbeid. In verband met het standpunt van appellante dat haar klachten zijn toegenomen, is ter zitting van de Raad van haar zijde gesteld dat zij een dagbehandeling volgt sinds
februari 2013. In dat verband is namens appellante ter zitting en ook in de in 6.2 vermelde reactie niet gesteld dat inmiddels een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is gedaan.
7.2.
Wat betreft de medische geschiktheid voor appellante van de op basis van het rapport van Harren in hoger beroep uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies, heeft de Raad, uitgaande in verband met overweging 7.1 van de juistheid van de door Heijltjes aangepaste FML, geen aanleiding die geschiktheid in twijfel te trekken, gezien de toelichting op die functies in de rapporten van Harren van 27 december 2010 en 23 mei 2013.
7.3.
Omdat de arbeidskundige kant van de schatting eerst in hoger beroep deugdelijk is gemotiveerd, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden vernietigd en zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand dienen te blijven.
8.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding aan appellante van haar proceskosten in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.180,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Omdat appellante niet zelf ter zitting is verschenen, is er geen grond over te gaan tot vergoeding van de geclaimde reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van haar proceskosten in hoger beroep
tot een bedrag van € 1.180,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in hoger beroep van
€ 115,- vergoedt.
De uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt

QH