ECLI:NL:CRVB:2013:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
11-5260 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en proceskostenvergoeding na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant) en een betrokkene die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene heeft in eerste aanleg haar beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding, welke door de rechtbank ten onrechte is toegewezen. De Raad oordeelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de proceskostenvergoeding niet op zijn plaats is. Betrokkene heeft pas in de beroepsfase een verklaring van erfrecht overgelegd, waaruit blijkt dat zij na het overlijden van haar ex-echtgenoot nog voor 50% eigenaar was van een huis op Corfu. De Raad stelt vast dat betrokkene deze informatie eerder had kunnen overleggen, wat van belang was voor het vaststellen van haar recht op bijstand. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige informatieverstrekking in procedures rondom bijstandsverlening.

Uitspraak

11/5260 WWB
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2011, 10/5166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Kok. Betrokkene heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 19 juni 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2001 is zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Met haar toenmalige echtgenoot heeft zij op 30 augustus 2002 een huis gekocht op Corfu in Griekenland. In 2005 is betrokkene gescheiden en in 2007 is haar ex-echtgenoot komen te overlijden.
1.2.
Naar aanleiding van een melding daarover heeft appellant betrokkene onder meer op
23 juni 2009 verzocht om informatie te verstrekken. Omdat betrokkene niet alle gevraagde gegevens leverde, heeft appellant haar recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2009 opgeschort.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2009 heeft appellant de bijstand van betrokkene per 19 juni 2005 ingetrokken en de kosten van ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van
€ 63.623,20 van betrokkene teruggevorderd, op de grond dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
1.4.
Naar aanleiding van haar bezwaarschrift is betrokkene nogmaals in de gelegenheid gesteld documenten over te leggen. Betrokkene legde vervolgens een rapport over waarin het huis op Corfu werd getaxeerd op € 22.000,-
1.5.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft appellant het besluit van 23 december 2009 ingetrokken, de bijstandverlening hervat met ingang van 1 december 2012 en uitgaande van een waarde van het huis van € 22.000,- de bijstand van betrokkene over de periode van
19 juni 2006 tot en met 13 maart 2006 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 15.533,50 van betrokkene teruggevorderd.
1.6.
Appellant heeft bij besluit van 29 september 2010 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2010 ongegrond verklaard.
1.7.
Hangende het beroep tegen het bestreden besluit heeft betrokkene een samenvatting van het koopcontract van de woning, een verklaring van een ambtenaar van het hypotheekregister in Griekenland van 7 mei 2009 en een verklaring van erfrecht van 20 november 2007 overgelegd, waaruit blijkt dat de nalatenschap van betrokkenes ex-partner is overgegaan naar zijn ouders (die deze hebben verworpen) en zijn zuster (die deze beneficiair heeft aanvaard).
1.8.
Appellant heeft vervolgens het besluit van 9 september 2010 ingetrokken en de terugvordering over de periode 19 juni 2005 tot en met 8 juli 2005 beperkt tot € 1.053,76 op de grond dat betrokkene nog voor 50% eigenaar is van het huis op Corfu.
1.9.
Op 13 april 2011 heeft betrokkene het beroep ingetrokken en gelijktijdig op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om appellant in de proceskosten te veroordelen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en appellant veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat appellant de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet heeft bestreden. In het verweerschrift was immers opgenomen dat vergoeding van gemaakte proceskosten niet aan de orde is aangezien betrokkene de van belang zijnde informatie eerst hangende beroep heeft overgelegd. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was deze informatie bij appellant nog niet bekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant aan betrokkene is tegemoet gekomen. Onder die omstandigheden moet appellant in beginsel in de kosten worden veroordeeld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, wat met name het geval is als de procedure het gevolg is van de handelwijze van betrokkene. In dit geval is daarvan sprake. Immers, eerst in de beroepsfase heeft betrokkene een verklaring van erfrecht overgelegd, waaruit blijkt dat zij na het overlijden van haar ex-echtgenoot nog voor 50% eigenaar was van het huis op Corfu. Niet valt in te zien dat betrokkene deze verklaring niet reeds bij het eerste verzoek van appellant om die informatie in juni 2009, althans uiterlijk in de bezwaarfase, over had kunnen leggen. Het opvragen van een verklaring van erfrecht vergt weinig tijd, terwijl duidelijk was dat deze verklaring van doorslaggevend belang is om het standpunt van betrokkene te onderbouwen, namelijk dat de nalatenschap was overgegaan naar de familie van haar ex-echtgenoot en dat zij daardoor nog slechts voor 50% eigenaar was van het huis op Corfu.
4.2.
Gelet op 4.1. slaagt het hoger beroep, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wijst de Raad het verzoek van betrokkene om appellant in de proceskosten in beroep te veroordelen af.
5.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling van appellant in de door betrokkene in beroep gemaakte
proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van
B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Rikhof

EH