ECLI:NL:CRVB:2013:1294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
11-6820 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor de aanschaf van een orthopedisch matras

In deze zaak heeft appellante op 29 maart 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een orthopedisch matras ter waarde van € 500,-, omdat zij lijdt aan ernstige lichamelijke problemen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag bij besluit van 18 april 2011 afgewezen, met de motivering dat er sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij een besluit van 31 mei 2011.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep is gegaan. Appellante stelt dat de kosten voor het matras medisch noodzakelijk zijn en dat haar zorgverzekeraar deze kosten niet vergoedt. De Raad voor de Rechtspraak overweegt dat, op basis van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, het recht op bijstand zich niet uitstrekt tot kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt binnen de voorliggende voorziening. De Raad concludeert dat er binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, waardoor het bijstandverlenend orgaan geen bijzondere bijstand kan toekennen.

Daarnaast biedt artikel 16, eerste lid, van de WWB de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. De Raad oordeelt dat de situatie van appellante geen zeer dringende reden vormt, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6820 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 oktober 2011, 11/3293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 29 maart 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor (onder meer) de aanschaf van een orthopedisch matras ten bedrage van € 500,-, omdat zij lijdt aan ernstige lichamelijke problemen. De aanvraag is bij besluit van het college van 18 april 2011 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 18 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het hier om medisch noodzakelijke kosten gaat ten aanzien waarvan haar zorgverzekeraar aan haar heeft meegedeeld dat deze niet worden vergoed. Het feit dat de zorgverzekeraar de matras niet wil vergoeden, wil niet zeggen dat het niet noodzakelijk is. Ook het AWBZ-traject biedt appellante onvoldoende mogelijkheden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB strekt het recht op bijstand zich niet uit tot de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 13 april 2010, LJN BM2959) waren ten tijde in geding de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de hier aan de orde zijnde kosten aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Hulpmiddelen in verband met medische klachten behoren, gelet op artikel 2.9 van het Besluit zorgverzekering tot het zorgpakket van de Zorgverzekeringwet. Op grond van artikel 2.33 van de Regeling zorgverzekering, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, bestaat slechts aanspraak op vergoeding van bedden in speciale uitvoering met inbegrip van daarvoor bestemde matrassen indien het gebruik daarvan strekt tot behoud van de zelfredzaamheid en met de verschaffing opneming in een instelling wordt voorkomen, dan wel indien de verzekerde is aangewezen op verpleging. Hiermee is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van een matras, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Gelet hierop, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan toekenning van bijzondere bijstand in de gevraagde kosten in de weg.
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Wat appellante heeft aangevoerd, is geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Daarin is evenmin grond gelegen om, zoals appellante heeft bepleit, het begrip “dringende noodzakelijkheid” in haar geval anders uit te leggen dan volgt uit vaste jurisprudentie van de Raad.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

HD