ECLI:NL:CRVB:2013:1294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor de aanschaf van een orthopedisch matras
In deze zaak heeft appellante op 29 maart 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een orthopedisch matras ter waarde van € 500,-, omdat zij lijdt aan ernstige lichamelijke problemen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag bij besluit van 18 april 2011 afgewezen, met de motivering dat er sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij een besluit van 31 mei 2011.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep is gegaan. Appellante stelt dat de kosten voor het matras medisch noodzakelijk zijn en dat haar zorgverzekeraar deze kosten niet vergoedt. De Raad voor de Rechtspraak overweegt dat, op basis van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, het recht op bijstand zich niet uitstrekt tot kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt binnen de voorliggende voorziening. De Raad concludeert dat er binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, waardoor het bijstandverlenend orgaan geen bijzondere bijstand kan toekennen.
Daarnaast biedt artikel 16, eerste lid, van de WWB de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. De Raad oordeelt dat de situatie van appellante geen zeer dringende reden vormt, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.