ECLI:NL:CRVB:2013:1291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
11-4955 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft appellant op 26 mei 2010 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij hij aangaf een kamer te huren op een bepaald adres. De hoofdbewoner en verhuurder van de woning was een andere persoon. Appellant is echter niet verschenen op meerdere afspraken met de keuringsarts en heeft ook geen aanvullende gegevens verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft de aanvraag om bijstand op 18 juni 2010 buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet op de afspraak was verschenen. Later, op 13 september 2010, heeft het college het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de aanvraag om bijstand alsnog afgewezen, omdat de onduidelijke woonsituatie van appellant niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat de woonsituatie van appellant onduidelijk was. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woonsituatie en dat het bijstandverlenend orgaan de informatie moet controleren. Aangezien appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het huisbezoek bij de huisgenoot, waarvoor toestemming was verleend, geen schending van het huisrecht van appellant opleverde. De kamer van appellant zelf is niet bezocht, en de bevindingen van het huisbezoek zijn niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant verworpen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4955 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juli 2011, 10/7142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.P.M.J. Nelemans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 juni 2013, waar partijen, zoals vooraf bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 mei 2010 een aanvraag om bijstand ingediend. Hij heeft te kennen gegeven dat hij een kamer huurt op het adres [adres] te [plaatsnaam 1]. De hoofdbewoner en verhuurder van de woning is [naam hoofdbewoner]. Appellant is uitgenodigd voor gesprekken met de keuringsarts op 1 juni 2010 en 4 juni 2010 maar is, zonder bericht, niet verschenen. Hij is eveneens, zonder bericht, niet verschenen op afspraken op 4 juni 2010 en 18 juni 2010 om aanvullende gegevens aangaande zijn bijstandsaanvraag te verstrekken. Appellant is voorts tijdens twee huisbezoeken, op 27 mei 2010 en 10 juni 2010, niet aangetroffen. Huisgenoot [naam huisgenoot] heeft tijdens een huisbezoek op 10 juni 2010 toegang tot zijn eigen kamer verleend en desgevraagd over appellant verklaard dat de kamer van appellant op slot is, dat appellant vaak bij zijn kinderen in [plaatsnaam 2] is en zijn kamer deelt met zijn neefje [naam neefje]. Bij besluit van 18 juni 2010 heeft het college de aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld omdat appellant niet is verschenen op de afspraak van
4 juni 2010.
1.2.
Bij besluit van 13 september 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2010 gegrond verklaard en de aanvraag om bijstand vervolgens afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting door, zonder bericht, niet te verschijnen op twee oproepen voor een gesprek aangaande zijn bijstandsaanvraag en dat vanwege de onduidelijk gebleven woonsituatie het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier ter beoordeling staande periode loopt van 26 mei 2010 (datum van de bijstandsaanvraag van appellant) tot 7 juli 2010 (datum met ingang waarvan appellant staat ingeschreven in de gemeente [naam gemeente]).
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand is juiste en volledige informatie over het woonadres van de aanvrager essentieel. Gelet op de door appellant overgelegde bankafschriften over de periode van december 2009 tot en met mei 2010 waaruit blijkt dat met name veel geldopnames en betalingen buiten [plaatsnaam 1] zijn gedaan, de twee onaangekondigde huisbezoeken op 27 mei 2010 en 10 juni 2010 waarbij appellant niet thuis is aangetroffen alsmede de verklaring van huisgenoot [naam huisgenoot] van 10 juni 2010 dat appellant vaak bij zijn kinderen in [plaatsnaam 2] verblijft, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de woonsituatie van appellant ten tijde van de aanvraag onduidelijk was. Het is in het kader van zijn aanvraag om bijstand aan appellant om de twijfels over zijn woonsituatie weg te nemen. Door op 4 juni 2010 en 18 juni 2010 niet te verschijnen op de oproepen van het college heeft appellant dat nagelaten.
w4.4. Vaststaat dat bij het bestreden besluit het standpunt zoals dat in het primaire besluit was neergelegd is komen te vervallen aangezien het college de aanvraag om bijstand alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld. De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte het primaire besluit van 18 juni 2010 in stand heeft gelaten treft dan ook geen doel.
4.5.
Appellant heeft verder naar voren gebracht dat er geen objectieve en redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek op 10 juni 2010, dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek en dat de resultaten van het huisbezoek, waaronder de door
[naam huisgenoot] afgelegde verklaring, onrechtmatig zijn en mitsdien buiten beschouwing moeten blijven. Deze grond treft geen doel. Met het huisbezoek op 10 juni 2010 bij huisgenoot
[naam huisgenoot], waarvoor [naam huisgenoot] toestemming had verleend, is geen sprake van een schending van het huisrecht van appellant. De kamer van appellant is niet bezocht. Het betoog dat de verslaglegging van het afgelegde huisbezoek zorgvuldig noch compleet is, treft evenmin doel. De bevindingen omtrent de woning zijn immers niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Rikhof

HD