ECLI:NL:CRVB:2013:1286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-85 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland niet-ontvankelijk werd verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 juni 2010, waarbij zijn bijstandsrecht werd herzien. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Appellant stelde dat hij op 7 juli 2010 was uitgenodigd voor een gesprek over het besluit van 2 juni 2010, en dat hij na dit gesprek rechtshulp had ingeroepen. Hij meende dat hij erop mocht vertrouwen dat hij na afloop van de bezwaartermijn nog bezwaar kon maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de uitnodiging voor het gesprek geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding vormde. De Raad benadrukte dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan door een bevoegd orgaan, wat in dit geval niet aan de orde was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/85 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
1 december 2011, 11/290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.E. de Koning.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder, verhoogd met de maximale toeslag.
1.2.
Bij besluit van 2 juni 2010 heeft het college de bijstand herzien, in die zin dat met ingang van 29 september 2008 het recht op toeslag is verlaagd van 100% naar 25% van het in artikel 25, tweede lid, van de WWB genoemde bedrag. De toeslag bedraagt met ingang van 1 juni 2010 € 64,95 per maand.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 5 augustus 2010 tegen het besluit van 2 juni 2010 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 10 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor het gedeelte dat betrekking heeft op het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2010, dat besluit voor het overige in stand gelaten en het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet‑verschoonbare termijnoverschrijding.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat appellant op 7 juli 2010, binnen de bezwaartermijn, is uitgenodigd voor een gesprek op 20 juli 2010 in verband met onder andere het besluit van 2 juni 2010. Na dat gesprek heeft appellant rechtshulp ingeroepen en bezwaar gemaakt tegen onder meer het besluit van 2 juni 2010. Gelet op de brief van 7 juli 2010 mocht appellant er op vertrouwen dat hij na afloop van de bezwaartermijn nog bezwaar kon maken, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van 5 augustus 2010 niet tijdig is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellant bij brief van 7 juli 2010 is uitgenodigd voor een gesprek over onder meer het besluit van 2 juni 2010 geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding vormt. Zoals de Raad herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is in de brief van 7 juli 2010 geen sprake. Voor zover er bij appellant onduidelijkheid bestond over de strekking van die brief, lag het op zijn weg om daaromtrent informatie in te winnen bij het college. Een eventuele onjuiste interpretatie door appellant van de betekenis van die brief voor het tijdig maken van bezwaar moet voor zijn rekening blijven.
4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

EH