ECLI:NL:CRVB:2013:1285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-2541 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft zich op 10 januari 2011 gemeld voor bijstand en op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend. Hij was ingeschreven op een adres, maar verklaarde tijdens een intakegesprek op 17 maart 2011 feitelijk op een ander adres te verblijven. Na een huisbezoek op dat adres, waaruit bleek dat appellant daar verbleef, werd hij verzocht zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aan te passen.

Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft appellant bij besluit van 22 maart 2011 bijstand toegekend, maar ook meegedeeld dat de uitbetaling van de bijstand zou worden opgeschort in afwachting van bewijs van inschrijving op het juiste adres. Appellant heeft echter niet tijdig de gevraagde gegevens verstrekt, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 1 april 2011. Uiteindelijk heeft het college op 19 april 2011 de bijstand ingetrokken omdat appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig aanpassen van zijn adresgegevens, omdat hij in afwachting was van een huurcontract en uitstel had gevraagd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt voor de afwijking in zijn adresgegevens. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2541 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
25 april 2012, 11/7241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Ekholm, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 25 juni 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 10 januari 2011 gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vervolgens op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend.
1.2.
Appellant staat sinds 11 januari 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam]. Omdat appellant tijdens het intakegesprek op 17 maart 2011 verklaarde dat hij feitelijk verbleef op het adres [adres 2] te [plaatsnaam], is op diezelfde dag op dat adres een huisbezoek afgelegd. Daarbij is vastgesteld dat appellant inderdaad op dat adres verbleef. Appellant is toen verzocht zijn GBA-inschrijving in overeenstemming te brengen met zijn feitelijke woonadres.
1.3.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college appellant met ingang van 10 januari 2011 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft appellant daarbij meegedeeld dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB op hem van toepassing zijn.
1.4.
Bij brief van 22 maart 2011, aangevuld bij een tweede brief van gelijke datum, is appellant meegedeeld dat de uitbetaling van de bijstand vanaf 1 april 2011 wordt opgeschort in afwachting van het inschrijvingsbewijs betreffende de [adres 2] of een ander adres waar hij zijn hoofdverblijf eventueel gaat hebben. Appellant is verzocht voor 5 april 2011 met zijn consulent contact op te nemen en is gewaarschuwd dat het recht op bijstand wordt opgeschort als hij niet binnen deze termijn reageert.
1.5.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het college het recht op bijstand vanaf 1 april 2011 opgeschort omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt en hem gewaarschuwd dat de bijstand vanaf 1 april 2011 wordt ingetrokken als hij niet voor 19 april 2011 contact opneemt met zijn consulent om het verzuim te herstellen.
1.6.
Bij besluit van 19 april 2011 heeft het college de bijstand vanaf 1 april 2011 ingetrokken omdat appellant niet binnen de daartoe geboden termijn het geconstateerde verzuim heeft hersteld.
1.7.
Bij besluit van 23 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen het blokkeren van de uitbetaling van de bijstand, de opschorting van het recht op bijstand en de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de impliciete weigering hem ontheffing te verlenen van de bij besluit van 22 maart 2011 opgelegde verplichtingen niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat op 22 maart 2011 zijn adresgegevens nog niet gecorrigeerd waren. Het was het college bekend dat hij zich niet op zijn woonadres kon laten inschrijven. Appellant was hard op zoek naar andere woonruimte, maar hij had niet de middelen om een huurcontract af te sluiten. Omdat hij extra tijd nodig had om een huurcontract af te sluiten en om de gegevens in de GBA aan te passen, is er telefonisch contact geweest met de bijstandsconsulent van appellant om uitstel te vragen. Appellant stelt dat hem het gevraagde uitstel ook is verleend. Appellant meent daarom vanaf 1 april 2011 aanspraak te hebben op bijstand en dat bij het bepalen van de arbeidsverplichtingen rekening dient te worden gehouden met zijn medische beperkingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling waarbij hij voor de hier van toepassing zijnde bepalingen van de WWB verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat het adres waar appellant feitelijk verbleef ook na de toekenning van de bijstand afweek van het adres waaronder hij in de GBA stond ingeschreven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft op 17 maart 2011 verklaard dat hij slechts tijdelijk op het adres [adres 2] kon verblijven en dat hij over zijn verblijf op dat adres afspraken had gemaakt met de vriend van de hoofdbewoonster van de woning en niet met de hoofdbewoonster zelf. Dat de hoofdbewoonster van de woning [adres 2] tijdens het huisbezoek op 17 maart 2011 heeft verklaard appellant geen toestemming te geven om zich op haar adres in te schrijven, dient onder deze omstandigheden voor rekening en risico van appellant te blijven. Gelet hierop heeft het college terecht met toepassing van artikel 40, derde lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 april 2011 opgeschort.
4.2.
Vast staat dat appellant de in de GBA opgenomen adresgegevens niet voor 19 april 2011 heeft aangepast aan zijn feitelijke woonadres. Appellant heeft zijn stelling dat hij voor 19 april 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met zijn bijstandsconsulent om uitstel te vragen en dat hem het gevraagde uitstel ook is verleend, niet met stukken onderbouwd. Ook in de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van die stelling. Gelet hierop heeft het college terecht met toepassing van artikel 40, zesde lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 april 2011 ingetrokken. De gronden van appellant die zien op de hem bij besluit van 22 maart 2011 opgelegde arbeidsverplichtingen behoeven daarom geen bespreking meer.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

EH