ECLI:NL:CRVB:2013:1276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
12-1822 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toelating tot de vrijwillige AOW-verzekering wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die op 14 oktober 1997 als vluchteling naar Nederland kwam, had op 18 januari 2011 een aanvraag ingediend voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze aanvraag werd afgewezen omdat deze ruim na het verstrijken van de aanvraagtermijn was ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) in stand gelaten, wat betekent dat de appellant niet werd toegelaten tot de vrijwillige AOW-verzekering.

De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De verklaring van de psychiater, die stelde dat de appellant in zeer beperkte mate zelfredzaam was, werd als onvoldoende beschouwd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat onbekendheid met de wet- en regelgeving geen grond oplevert voor het aannemen van een bijzonder geval. De appellant had in de periode van 1997 tot 2011 op verschillende maatschappelijke gebieden kunnen functioneren, wat de stelling dat hij door psychische klachten niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, ondermijnt.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van vergelijkbare gevallen die de appellant in een andere positie zouden plaatsen dan de heer [S.], die wel was toegelaten tot de vrijwillige verzekering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1822 AOW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 februari 2012, 11/4765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koolhoven hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn mr. Koolhoven. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M. Aalders.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 14 oktober 1997 als vluchteling naar Nederland gekomen. Appellant is in verband met psychische klachten onder behandeling geweest bij onder meer Centrum '45. Op 18 januari 2011 heeft appellant toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet aangevraagd. Bij besluit van 14 maart 2011 is de aanvraag afgewezen.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 augustus 2011 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de aanvraag ruim na het verstrijken van de aanvraagtermijn is ingediend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2011 vernietigd en is bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. De rechtbank heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht vergoedt. Geoordeeld is dat appellant terecht is uitgesloten van deelname aan de vrijwillige verzekering. Appellant heeft zich te laat aangemeld door pas dertien jaar na aanvang van de verplichte verzekering op 14 oktober 1997 de aanvraag in te dienen. De te late aanmelding kan naar het oordeel van de rechtbank niet verschoonbaar worden geacht.
3.
Appellant heeft het standpunt ingenomen dat hij door een hem niet toe te rekenen oorzaak niet in staat was om de aanvraag tijdig in te (laten) dienen. De Svb heeft gesteld dat niet is gebleken dat appellant daar, eventueel met hulp van derden, niet toe in staat was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
4.2.
De bepalingen van de AOW ten aanzien van de bevoegdheid tot toelating aan de vrijwillige verzekering zijn - zoals door de rechtbank juist is opgemerkt - van dwingendrechtelijke aard.
De Svb heeft beleid vastgesteld, inhoudende dat de overschrijding van de termijn voor indiening van de aanvraag om toelating verschoonbaar is als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de betrokkene niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Bij de beoordeling hiervan wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan het beleid met betrekking tot de vaststelling van een bijzonder geval in de zin van artikel 16, tweede lid, van de AOW. Er is sprake van een bijzonder geval indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen, en voorts indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijk recht op pensioen, uitkering of kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.3.
Dit beleid moet worden aangemerkt als buitenwettelijk en begunstigend. Zoals eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van de Raad van 5 november 2010 (LJN BO3352), dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4.
Niet gebleken is dat in deze zaak het de beleid niet consistent is toegepast. Niet aannemelijk is dat appellant, al dan niet met hulp van derden, niet in staat was de aanvraag om toelating tot de vrijwillige verzekering eerder dan in januari 2011 in te dienen. De stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn psychiatrische klachten niet in staat was tot het doen van de aanvraag moet worden verworpen. Appellant heeft een brief overgelegd van psychiater Smid van Centrum '45 waarin deze heeft verklaard dat appellant in zeer beperkte mate zelfredzaam is en dat hij het aannemelijk acht dat de beperkingen langdurig bestaan. Deze verklaring is onvoldoende om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Appellant heeft - hetgeen de Svb terecht heeft aangevoerd - zich in de periode van 1997 tot 2011 op meerdere maatschappelijke gebieden kunnen redden. Uit de gegevens van het SUWI-net is af te leiden dat appellant een aantal jaren een HBO-studie heeft gevolgd en gedurende meerdere periodes heeft gewerkt. Daaraan doet niet af dat appellant zich voor het examen heeft teruggetrokken of dat het werkverleden van appellant (meestal) beperkt was tot enkele dagen. De gegevens van SUWI-net vermelden niet alleen korte periodes maar ook een langere periode van zes maanden waarin is gewerkt. Dat appellant zich (met hulp) heeft kunnen redden blijkt voorts uit het feit dat hij in 2006 een Ziektewetuitkering en in 2007 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft aangevraagd. Deze uitkeringen zijn hem toegekend. In dit verband is er door de Svb terecht op gewezen dat appellant in 2010 in staat was - al dan niet met hulp - kinderbijslag aan te vragen. Daarbij komt dat appellant in 2011 kennelijk in staat was telefonisch te reageren op een brief van de Svb en antwoord te geven op vragen van de Svb over zijn situatie. Voorts is van belang dat appellant niet heeft betwist dat hij kon beschikken over hulp van derden, waaronder zorgverleners en medewerkers van vluchtelingenwerk. Aan het voorgaande doet niet af - hetgeen appellant heeft gesteld - dat de hulpverleners beter bekend zijn met de kinderbijslagregeling dan met die voor de vrijwillige AOW-verzekering. De Raad heeft eerder, onder meer in zijn uitspraak van 27 maart 2008, LJN BC8024, beslist dat onbekendheid met de wet- en regelgeving geen grond oplevert om een bijzonder geval aan te nemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor rekening en risico van appellant behoort te komen dat hulpverlenende personen (eveneens) onbekend waren met de wet- en regelgeving over de vrijwillige AOW-verzekering.
4.5.
De stelling van appellant dat hij ten onrechte anders wordt behandeld dan de heer [S.], die wel is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, moet eveneens worden verworpen. Geen sprake is van in relevante mate vergelijkbare gevallen. Weliswaar is in het geval van de heer [S.] - evenals bij appellant - sprake van psychiatrische klachten in verband met traumatische gebeurtenissen in het verleden. Echter, anders dan bij appellant is in het geval van de heer [S.] de indieningstermijn slechts met drie maanden overschreden en ziet de door de behandelend psychiater gegeven toelichting op de periode van de overschrijding. Voor twijfel aan de juistheid van deze indieningstermijn, zijn in de beschikbare stukken geen aanknopingspunten. De aanvraag van appellant is vele jaren na het verstrijken van de indieningstermijn ingediend. Niet is komen vast te staan dat de te late indiening gedurende al deze jaren verschoonbaar is geweest. Psychiater Smid heeft weliswaar aangegeven dat aannemelijk is dat de beperkingen van appellant langdurig bestaan. Appellant is echter eerst vanaf 2004 in behandeling bij het Centrum '45. Smid heeft aangegeven dat hij geen directe uitspraak kan doen over klachten, diagnose of behandeling in de eraan voorafgaande de periode vanaf 1997.
5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E. Heemsbergen
eh