ECLI:NL:CRVB:2013:1275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
12-2484 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsstatus van appellant over de periode 1969 tot en met 15 januari 1973

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, geboren in Marokko, heeft in 2010 een pensioenoverzicht aangevraagd, waaruit bleek dat hij niet verzekerd was voor de AOW over de periode van 1969 tot en met 15 januari 1973. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit standpunt ingenomen, omdat niet was aangetoond dat appellant in deze periode in Nederland woonachtig was of aan de loonbelasting was onderworpen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant heeft betoogd dat hij wel verzekerd was en heeft geprobeerd aan te tonen dat hij in Nederland woonde en werkte. De Svb heeft echter gesteld dat de beschikbare gegevens niet voldoende waren om aan te nemen dat appellant in Nederland woonde of werkzaam was in de genoemde periode.

De Raad heeft de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Er werd gekeken naar de inschrijving van appellant in de Gemeentelijke Basisadministratie, de verklaringen van getuigen, en de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant van 1969 tot en met 15 januari 1973 een duurzame band met Nederland had. De beschikbare gegevens gaven geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellant in deze periode verzekerd was voor de AOW.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2484 AOW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
21 maart 2012, 11/5702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schijndel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in 1950 in Marokko geboren en later naar Nederland gekomen. Op 25 juli 2010 heeft appellant een pensioenoverzicht aangevraagd. Bij het pensioenoverzicht van
26 oktober 2010 heeft de Svb vastgesteld dat appellant niet verzekerd is van 1 juli 1965 tot en met 15 januari 1973.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen dit pensioenoverzicht is bij besluit van 1 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant terecht niet verzekerd is geacht over de periode van 1969 tot en met 15 januari 1973.
Niet is aangetoond dat appellant in deze periode in Nederland woonachtig was of ter zake van arbeid in Nederland aan de loonbelasting was onderworpen.
3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij verzekerd is over de periode van 1969 tot en met 15 januari 1973. Volgens appellant heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland woonde en werkte. De Svb heeft het standpunt ingenomen dat op grond van de beschikbare gegevens niet aannemelijk is dat appellant in Nederland woonde of werkzaam was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of appellant van 1969 tot en met 15 januari 1973 verzekerd was voor de AKW op grond van ingezetenschap, dan wel op grond van werkzaamheden.
4.2.
Wat betreft de vraag naar het ingezetenschap dient te worden beoordeeld of appellant in deze periode bezien naar de omstandigheden in Nederland woonde. Daarbij moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder HR 21 januari 2011, LJN BP1466,
HR 4 maart 2011, LJN BP6285, en HR 12 april 2013, BZ6824, acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. Die duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.
4.3.
Gelet op alle van belang zijnde omstandigheden is niet aannemelijk dat appellant van 1969 tot en met 15 januari 1973 zijn woonplaats (ook) in Nederland had. Appellant staat met ingang van 14 maart 1973 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [naam gemeente 3] (GBA), waarbij is vermeld dat appellant, komende van Marokko, zich op 12 maart 1973 in Nederland heeft gevestigd. De Svb heeft bij de gemeentes [naam gemeente 1], gemeente [naam gemeente 2] en [naam gemeente 3] navraag gedaan naar mogelijke woongegevens van appellant in de periode vóór 15 januari 1973. De gemeentes hebben meegedeeld dat geen gegevens over het wonen of verblijf van appellant zijn gevonden. Ook bij raadpleging van het Schakelregister zijn over deze periode geen gegevens van appellant of zijn toenmalige echtgenote aangetroffen.
4.4.
Appellant heeft informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) overgelegd waarin als datum van immigratie is vermeld "xx011973". De IND heeft verklaard dat appellant op 15 juni 1970 in Nederland is aangekomen. Op de zogeheten stamkaart is deze datum als inreis- of aanmeldingsdatum vermeld. Bij navraag door de Svb heeft de IND verklaard dat onbekend is of appellant tussen de datum van aanmelding 15 juni 1970 en de datum van vestiging 14 maart 1973 in Nederland heeft gewoond of een verblijfsvergunning heeft gehad.
4.5.
De Svb heeft voorts informatie gevraagd aan drie bedrijfspensioenfondsen, die echter alle drie hebben aangegeven dat appellant daar niet bekend is.
4.6.
De beschikbare gegevens geven onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat van 1969 tot en met 15 januari 1973 tussen appellant en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestond. Appellant heeft niet gesteld dat hij in deze periode over zelfstandige woonruimte beschikte dan wel anderszins een (sociaal) leven in Nederland had dat op een duurzame band van persoonlijke aard zou kunnen wijzen.
Appellant heeft een ongedateerde verklaring van M. [Y.] overgelegd, waarin deze aangeeft dat hij samen met appellant van 1971 tot en met 1972 op een adres in [naam gemeente 1] heeft gewoond. Nog daargelaten dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 12 augustus 2011, LJN BR4985, aan verklaringen van getuigen bij gebrek aan andere gegevens die wijzen op het wonen hier te lande geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, is uit deze verklaring niet op te maken of het zelfstandige woonruimte betreft, dan wel onzelfstandige, tijdelijke woonruimte. Voorts ontbreken aanwijzingen dat (directe) familie van appellant in deze periode in Nederland woonde. Immers, de IND heeft aangegeven dat appellant in 1972 van zijn toenmalige echtgenote is gescheiden en in 1973 in Marokko met zijn tweede echtgenote is gehuwd. In de GBA is opgenomen dat twee kinderen van appellant in Marokko zijn geboren, respectievelijk in 1970 en 1972. De door appellant overgelegde verklaring, waarin is vermeld dat hij zich op 28 juli 1970 heeft laten inschrijven in het register van het Consulaat Generaal van het Koninkrijk Marokko, kan niet bijdragen aan aanvaarding van de stelling dat appellant met Nederland een duurzame band van persoonlijke aard had.
4.7.
Niet aannemelijk is dat appellant van 1969 tot en met 15 januari 1973 ter zake van arbeid in Nederland aan de loonbelasting was onderworpen.
Appellant heeft gesteld dat hij tussen 1969 en 1973 achtereenvolgens heeft gewerkt bij een tuinbouwbedrijf in [naam gemeente 2], een textielfabriek in [naam gemeente 1] en de fruitveiling in [plaatsnaam]. De door appellant overgelegde kopie van een ontslagbewijs van [naam textielfabriek] is onvoldoende om aan te nemen dat appellant daar werkzaamheden heeft verricht omdat het ontslagbewijs innerlijk tegenstrijdig is. De Svb heeft aangegeven dat de bij de Svb bekende bestanden afkomstig van werkgevers en de belastingdienst zijn geraadpleegd en dat daarin geen gegevens van appellant voorkomen.
5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E. Heemsbergen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen ingezetene, woonplaats of verzekerde.

EH