In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan over de weigering van kinderbijslag aan betrokkene, die in Turkije woont, op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Betrokkene, geboren in Turkije, heeft sinds 1998 in Nederland gewoond en heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar oudste kinderen zijn in Nederland geboren, maar wonen sinds 2007 in Turkije. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene niet de vrije beschikking heeft over zelfstandige woonruimte in Nederland, aangezien de woning waar zij staat ingeschreven, wordt gehuurd door haar schoonouders en er geen onderhuurovereenkomst met haar bestaat. De Raad concludeert dat betrokkene in oktober 2010 bij haar kinderen in Turkije woont en niet de intentie heeft om in Nederland te wonen.
De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder kinderbijslag aan betrokkene toegekend, maar de Raad oordeelt dat deze besluiten niet langer geldig zijn, omdat betrokkene na drie jaar verblijf in Turkije niet langer als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. De rechtbank had het besluit van de Svb vernietigd en bepaald dat betrokkene recht had op kinderbijslag, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing herroepen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft gesteld dat betrokkene op de peildatum van het vierde kwartaal van 2010 niet verzekerd was onder de AKW, omdat zij geen ingezetene was.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve gegevens en de intentie van verblijf in Nederland bij de beoordeling van ingezetenschap. De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 944,-.