ECLI:NL:CRVB:2013:1273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
11-5473 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag en de voorwaarden voor uitwonend zijn in verband met onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van tweevoudige kinderbijslag aan appellante voor haar twee oudste kinderen, die sinds 3 juli 2007 in Turkije wonen. Appellante ontving tot en met het eerste kwartaal van 2010 tweevoudige kinderbijslag, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 8 oktober 2010 vastgesteld dat appellante enkelvoudige kinderbijslag toekomt, omdat er geen verband is tussen het uitwonend zijn van de kinderen en het volgen van onderwijs. De rechtbank Almelo heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de reden voor het uitwonend zijn van de kinderen niet het volgen van onderwijs is, maar de problematische thuissituatie in Nederland. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag per kwartaal moet plaatsvinden. De Raad concludeert dat de Svb voldoende heeft gemotiveerd dat de eerdere toekenning van tweevoudige kinderbijslag niet meer van toepassing is, gezien de omstandigheden die hebben geleid tot het verblijf van de kinderen bij hun grootmoeder in Turkije.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op haar argument dat de kinderen vanwege ziekte of gebrek in Turkije verblijven. De Raad oordeelt dat de stellingen van appellante onvoldoende onderbouwd zijn en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de thuissituatie de reden was voor het verblijf van de kinderen in Turkije. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5473 AKW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
31 augustus 2011, 10/1179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.C. Garrels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Namens appellante is verschenen mr. Garrels. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd. De zaak is gevoegd behandeld met het geding met nummer
12/2617 AKW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst en is in deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante ontving tot en met het eerste kwartaal van 2010 tweevoudige kinderbijslag voor haar twee oudste kinderen, [kind 1] en [kind 2]. Deze kinderen zijn geboren in Nederland en wonen sinds 3 juli 2007 in Turkije. Bij besluit van 8 oktober 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 augustus 2010 ongegrond verklaard en heeft de Svb vastgesteld dat betrokkene over het tweede kwartaal van 2010 recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag omdat er geen verband is tussen het uitwonend zijn van de kinderen en het volgen van onderwijs.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet het volgen van onderwijs maar de thuissituatie in juli 2007 de reden voor het uitwonend worden van de kinderen is geweest. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat dit in april 2010 niet anders is geworden en dat de Svb met de verwijzing naar het rapport sociale zekerheidsfraude van 8 oktober 2007 en de op 18 maart 2010 afgelegde verklaring door appellante, voldoende heeft gemotiveerd dat is teruggekomen op de eerdere besluitvorming waarbij wel tweevoudige kinderbijslag is toegekend.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat sprake is van uitwonend zijn in verband met ziekte of gebrek van de kinderen. Verder heeft appellante als haar standpunt naar voren gebracht dat de kinderen vanwege het volgen van onderwijs naar Turkije zijn vertrokken en dat de rechtbank er met de Svb ten onrechte van is uitgegaan dat de uithuisplaatsing hiervan de reden was. Ten onrechte heeft de rechtbank uit het rapport van 8 oktober 2007 in samenhang met de verklaring van appellante op 18 maart 2010, afgeleid dat de thuissituatie de aanleiding was, waarbij komt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Svb niet eerder op de hoogte was van het rapport van 8 oktober 2007. Verder heeft appellante naar voren gebracht dat het onderwijs in Turkije een zeer positieve invloed heeft gehad op de kinderen en dat de onderwijskundige binding van de kinderen met Turkije steeds sterker is geworden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 8 december 2006,
LJN AZ5223, brengt de uit het systeem van de AKW voortvloeiende kwartaalsgewijze beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag, met zich dat in het algemeen per kwartaal beoordeeld moet worden of sprake is van het uitwonend zijn in verband met het volgen van onderwijs, waarbij aan een eerdere beslissing hieromtrent met betrekking tot voorliggende kwartalen wel een zekere maar geen doorslaggevende betekenis toekomt. Voorts is van belang dat sprake is van een causaal verband tussen het niet tot het huishouden behoren en het volgen van onderwijs, indien een wezenlijk deel van de redenen van het uitwonend zijn, gelegen is in het volgen van onderwijs.
4.2.
Uit de handhavingsrapportage van 8 oktober 2007 blijkt dat de echtgenoot van appellante in april 2007 heeft meegedeeld dat het hele gezin gaat emigreren naar Turkije. Er zijn problemen in het gezin en men wil in Turkije een nieuwe start maken. In de rapportage staat vermeld dat de kinderen eind juni 2007 definitief uit huis zijn geplaatst en dat de kinderen op 3 juli 2007 definitief naar Turkije zijn vertrokken. Uit het bezoekrapport van 18 maart 2010, opgemaakt in het kader van een onderzoek naar de verblijfplaats van appellante, heeft appellante aan de Svb meegedeeld dat de kinderen naar Turkije zijn vertrokken omdat de thuissituatie het niet meer toeliet dat de kinderen thuis woonden. Zij verblijven in Turkije bij de moeder van appellante en het gaat de kinderen sinds zij in Turkije verblijven erg goed.
4.3.
De handhavingsrapportage van 8 oktober 2007 heeft de Svb kennelijk geen aanleiding gegeven om niet tot het verstrekken van tweevoudige kinderbijslag over te gaan. Vanaf het tweede kwartaal van 2008 tot en met het eerste kwartaal van 2010 heeft appellante immers tweevoudige kinderbijslag voor haar twee oudste kinderen ontvangen. Aan appellante moet worden toegegeven dat de Svb zich er niet op kan beroepen niet eerder op de hoogte te zijn geweest van deze handhavingsrapportage die kennelijk door een andere afdeling en in verband met een onderzoek naar het ingezetenschap van appellante (en haar echtgenoot) is gedaan. Dit neemt niet weg dat de gegevens zoals die uit de handhavingsrapportage naar voren komen, wel van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of er op 1 april 2010 recht bestaat op tweevoudige kinderbijslag.
4.4.
Uit deze handhavingsrapportage en het bezoekrapport van 18 maart 2010 kan worden afgeleid dat niet het volgen van onderwijs, maar de problematische thuissituatie de reden is geweest dat de kinderen in juli 2007 bij hun grootmoeder in Turkije zijn gaan wonen. Met de enkele stelling van appellante dat het onderwijs in Turkije beter aansluit bij de problematiek van [kind 1] en dat [kind 2] een groeiachterstand had, is niet aannemelijk geworden dat het volgen van onderwijs een wezenlijke reden was om de kinderen naar Turkije te laten verhuizen. Uit de stelling van appellante dat de uithuisplaatsing ongedaan is gemaakt, vloeit evenmin voort dat het volgen van onderwijs hiervoor een wezenlijke reden was. Dat het door de kinderen gevolgde onderwijs in Turkije volgens appellante een positieve invloed op met name [kind 1] heeft, betekent evenmin dat de reden van het verblijf in Turkije gelegen is in het volgen van onderwijs.
4.5.
Bij besluit van eveneens 8 oktober 2010 heeft de Svb overigens bepaald dat appellante vanaf het vierde kwartaal van 2007 niet in aanmerking komt voor tweevoudige doch voor enkelvoudige kinderbijslag ten behoeve van [kind 1] en [kind 2]. Zoals tijdens de zitting bij de Raad naar voren is gekomen, heeft de rechtbank het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard en heeft appellante tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte vast staat. Van een situatie dat de Svb ervan uitgaat dat tot aan het tweede kwartaal van 2010 recht bestond op tweevoudige kinderbijslag in verband met het volgen van onderwijs, is dan ook geen sprake. In dit verband heeft appellante tevens gesteld dat de Svb vanaf juli 2007 veel onderzoek heeft verricht naar de verblijfplaats van de kinderen en de ouders en dat hieruit onomstotelijk blijkt dat de situatie van de kinderen voldeed aan alle criteria voor het toekennen van tweevoudige kinderbijslag. Het onderzoek waarnaar appellante verwijst, was echter gericht op de vraag naar het ingezetenschap van de ouders en niet op de reden van het verblijf van de kinderen in Turkije, zodat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken die appellante trekt.
4.6.
De in beroep en in hoger beroep door appellante naar voren gebrachte stelling dat de kinderen evenzeer vanwege ziekte of gebrek in Turkije verblijven, kan niet worden gevolgd. Dat [kind 1] blijkens een schoolverklaring sociaal-emotionele gedragsproblemen heeft gehad toen hij nog in Nederland woonde en blijkens een verklaring in dagbehandeling is geweest, is onvoldoende onderbouwing hiervan. Gelet op het feit dat appellante deze stukken eerst in de hoger beroepsfase heeft overlegd, verbindt de Raad geen consequenties aan het feit dat de rechtbank op deze grond niet expliciet is ingegaan.
4.7.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en E.E.V. Lenos en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) D. Heeremans
JvC