ECLI:NL:CRVB:2013:1255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot bevordering binnen de Koninklijke Marechaussee
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, werkzaam als medewerker falsificaten bij de Koninklijke Marechaussee, had verzocht om met terugwerkende kracht te worden bevorderd tot senior medewerker falsificaten. Dit verzoek was gebaseerd op toezeggingen van zijn teamleider en brigadecommandant dat zijn functie en rang zouden worden opgewaardeerd. De minister van Defensie heeft het verzoek echter afgewezen, omdat er geen sprake was van een herwaardering van de functie of toezeggingen die dit rechtvaardigden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant gedurende de periode van zijn functie niet heeft opgekomen tegen de toekenning van de rang van wachtmeester der eerste klasse. Hierdoor heeft de afwijzing van zijn verzoek om bevordering het karakter van een weigering om terug te komen op een eerder besluit dat in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank heeft deze situatie niet onderkend, wat heeft geleid tot de huidige beoordeling door de Raad.
De Raad heeft verder overwogen dat er in het geval van een duuraanspraak een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Voor de periode voorafgaand aan het verzoek is de bestuursrechter beperkt tot de vraag of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. In dit geval heeft appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waardoor de afwijzing voor deze periode standhoudt. Voor de periode na de indiening van het verzoek heeft de minister echter een zorgvuldige belangenafweging gemaakt, wat ook door de Raad is bevestigd.
De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om bevordering zowel voor de periode voorafgaand aan als na de indiening van het verzoek in rechte stand kan houden. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.