ECLI:NL:CRVB:2013:1254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
11-2112 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschiktheid voor functie binnen de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen de beslissing van de commandant van de Koninklijke Marechaussee, die appellant niet geschikt heeft geacht voor de functie van medewerker administratieve ondersteuning bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Appellant, die eerder de functie van medewerker falsificaten bekleedde, had gesolliciteerd naar de geambieerde functie, maar werd afgewezen op basis van het advies van de selectiecommissie. De commandant heeft in zijn besluit voldoende inzicht gegeven in de redenen voor de afwijzing, waaronder de overweging dat appellant te zwaar is opgeleid en dat er twijfels bestonden over zijn motivatie voor de functie. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de commandant in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad benadrukt dat de toetsing van de discretionaire bevoegdheid van de commandant terughoudend moet zijn. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de commandant zwaar gewicht heeft mogen toekennen aan het standpunt van de selectiecommissie. Appellant had gesolliciteerd naar een functie die in rang hoger was, maar de Raad concludeert dat de commandant voldoende redenen heeft gegeven voor de afwijzing, en dat de selectiecommissie terecht twijfels had over de motivatie van appellant.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2112 MAW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 februari 2011, 10/7994 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant Koninklijke Marechaussee (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.C. van der Hulst hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 12/1215 MAW en 12/5268 MAW plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Groenhart. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Ju.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellant is met ingang van 1 november 2006 de functie toegewezen van medewerker falsificaten bij de brigade Recherche en Informatie van het District Noord-Oost van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Aan deze functie is de rang van wachtmeester der eerste klasse verbonden.
1.2. De KMar heeft met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van (thans) het Ministerie van Veiligheid en Justitie een convenant gesloten. Dit convenant bevat de afspraak dat bepaalde functies binnen de DT&V aan medewerkers van de KMar kunnen worden toegewezen. Een van deze functies is de functie van medewerker administratieve ondersteuning bij de DT&V.
1.3. Appellant heeft gesolliciteerd naar de functie van medewerker administratieve ondersteuning bij de DT&V (geambieerde functie). Aan deze functie is de rang van opperwachtmeester verbonden. Bij besluit van 18 maart 2010 is appellant afgewezen voor deze functie. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant te zwaar is opgeleid voor de functie en dat mede daardoor twijfels bestaan of dit op termijn niet de motivatie van appellant zal aantasten. Daarnaast is overwogen dat appellant minder past in de huidige samenstelling van het team. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluiten van 6 mei, 28 mei en 7 juni 2010 zijn drie herhaalde sollicitaties van appellant naar de geambieerde functie afgewezen. Daarbij is verwezen naar de aan het besluit van 18 maart 2010 ten grondslag gelegde motivering. Ook tegen deze besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.5. Bij besluit van 1 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft de commandant de bezwaren tegen de besluiten van 18 maart, 6 mei, 28 mei en 7 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat niet is gebleken dat de selectiecommissie niet in redelijkheid het standpunt heeft mogen innemen dat zij appellant, ondanks diens beschikbaarheid en bodemgeschiktheid, niet de juiste kandidaat voor de geambieerde functie achtte. Voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom appellant niet voldoende geschikt is geacht voor het vervullen van de geambieerde functie.
3.
Het hoger beroep strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het (onredelijke) oordeel van de vacaturehoudende eenheid bij DT&V.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de commandant in navolging van het advies van de selectiecommissie heeft kunnen komen tot het oordeel dat appellant niet geschikt is voor de geambieerde functie.
4.2.
Het al dan niet toewijzen van een functie berust op een aan de commandant toekomende discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (CRvB 25 juni 2009, LJN BJ2029 en CRvB 24 november 2011, LJN BU7006).
4.3.
Gegeven dit toetsingskader onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de commandant zwaar gewicht heeft mogen toekennen aan het - gemotiveerde - standpunt van de ontvangende vacaturehoudende eenheid, zoals neergelegd in het negatieve advies van de sollicitatiecommissie van de DT&V, over de geschiktheid van appellant voor de geambieerde functie.
4.4.
Appellant heeft vanuit de functie van medewerker falsificaten gesolliciteerd naar de in rang hoger gewaardeerde functie van medewerker administratieve ondersteuning bij de DT&V. In zoverre wekt het standpunt van de commandant dat appellant voor de geambieerde functie te zwaar zou zijn opgeleid enige bevreemding. Daar staat tegenover dat die functie voor appellant, mede gezien zijn specialistische kennis en werkervaring, inhoudelijk bepaald geen uitdaging lijkt te bieden. Appellant heeft dit ter zitting van de Raad desgevraagd ook bevestigd. Hij heeft aangegeven dat zijn reden om naar de geambieerde functie te solliciteren enkel was dat deze hem uitzicht bood op de hogere rang van opperwachtmeester. Een en ander heeft bij de selectiecommissie kennelijk geleid tot grote twijfel of appellant wel beschikt over de juiste motivatie voor de geambieerde functie. De Raad kan tegen deze achtergrond het afwijzende standpunt van de selectiecommissie niet voor onjuist houden.
4.5.
Ook overigens heeft de commandant voldoende inzicht geboden in de redenen waarom appellant niet geschikt is geacht voor het vervullen van de geambieerde functie. De omstandigheid dat blijkbaar sprake is van een zekere spanning tussen het niveau van de bij DT&V te verrichten werkzaamheden en de door de KMar aan de functie verbonden rang van opperwachtmeester, kan niet met zich brengen dat de commandant had moeten voorbijgaan aan de duidelijke aanwijzingen dat appellant in de geambieerde functie niet de juiste man op de juiste plaats zou zijn.
4.6.
De commandant heeft dan ook in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Gelet op dit oordeel is er geen ruimte voor de door appellant gevraagde veroordeling van de commandant tot vergoeding van schade. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker
ew