ECLI:NL:CRVB:2013:1246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
11-6232 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin haar beroep tegen het ontslag door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle ongegrond werd verklaard. Appellante was sinds 1 oktober 2007 in vaste dienst bij de brandweer te Zwolle en kreeg in januari 2009 een beoordeling die enkele aandachtspunten over haar functioneren en gedrag bevatte. Na een verbetertraject en een negatieve beoordeling in maart 2010, werd haar per 1 juli 2010 ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functievervulling. Appellante stelde dat de beoordeling op onvoldoende gronden berustte en dat zij niet de kans had gekregen om zich te verbeteren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de toetsing van de beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berust. De Raad concludeerde dat de beoordeling voldoende onderbouwd was met concrete feiten en dat appellante in ruime mate was aangesproken op haar functioneren. Het college had voldoende redenen om het ontslag te handhaven, ondanks het feit dat appellante in een nieuwe functie goed functioneert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6232 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
9 september 2011, 11/121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Boter hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft enkele nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. de Graaf en drs. A.G. Poirot MPA.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 1 oktober 2007 in vaste dienst werkzaam als [naam functie] bij de brandweer te Zwolle.
1.2. Bij besluit van 27 januari 2009 is ten aanzien van appellante een beoordeling vastgesteld over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 13 januari 2009. In deze beoordeling zijn enkele aandachtspunten opgenomen die betrekking hebben op haar houding en gedrag. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Vervolgens zijn met appellante enkele gesprekken gevoerd, onder meer op 20 mei 2009, waarin deze aandachtspunten zijn besproken. Voorts heeft appellante, samen met haar leidinggevende en de P&O-adviseur, een plan van aanpak opgesteld om de samenwerking en het vertrouwen in haar als ploegleider te verbeteren en een assessment afgelegd. Tevens zijn gesprekken gevoerd met de leden van de ploeg waaraan appellante leiding gaf, om de onderlinge communicatie te verbeteren.
1.3. In de periode vanaf september 2009 tot en met maart 2010 is met appellante op basis van het plan van aanpak en de afspraken die zijn gemaakt in het gesprek van 20 mei 2009 een verbetertraject doorlopen. Gedurende deze periode zijn met appellante voortgangsgesprekken gehouden en zijn gesprekken gevoerd met de leden van de ploeg. Op 22 maart 2010 is met appellante een beoordelingsgesprek gehouden. Deze beoordeling ziet op de periode van
13 januari 2009 tot en met 22 maart 2010 en bevat het eindoordeel A, hetgeen betekent dat het functioneren niet voldoet aan de eisen die gesteld zijn en de prestaties over de gehele breedte achterblijven bij de overeengekomen resultaten. De beoordeling is vastgesteld bij besluit van 27 mei 2010.
1.4. Na een voornemen daartoe, waarop appellante een reactie heeft gegeven, is aan appellante bij besluit van 30 juli 2010 ontslag verleend per 1 juli 2010 op grond van artikel 8:6 van de gemeentelijke rechtspositieregeling CAR/LAR wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid, anders dan wegens ziekte of gebrek. Aan dit besluit heeft het college de beoordeling van 27 mei 2010 ten grondslag gelegd.
1.5. Het college heeft de besluiten van 27 mei en 30 juli 2010, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 8 december 2010 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat de beoordeling op onvoldoende concrete gronden berust. De werkzaamheden van appellante voor de beroepsploeg zien slechts op een deel van haar taken, waardoor de beoordeling geen volledig beeld geeft. De verbeterpunten zijn in het gesprek van 20 mei 2009 onvoldoende concreet geformuleerd. In het verbetertraject is op een te laat moment een nieuw probleem naar voren geschoven, betrekking hebbende op de samenwerking met collega sectiehoofden. Niettemin heeft het verbetertraject tot positieve resultaten geleid. Blijkens het door appellante afgelegde assessment is zij wel geschikt voor de functie. Nu de beoordeling niet in rechte stand kan houden, is ook het ontslag niet gerechtvaardigd. Het college had appellante na de beoordeling nog een verbeterkans moeten geven. Appellante heeft een soortgelijke nieuwe baan gevonden, waarin zij uitstekend functioneert.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
Beoordeling
4.1.1. De toetsing van de inhoud van een beoordeling is volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 27 augustus 2009, LJN BJ7050 en TAR 2010,12) beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dit oordeel niet op onvoldoende gronden berust.
4.1.2. De Raad ziet evenals de rechtbank geen reden om tot de slotsom te komen dat de beoordeling van appellante op onvoldoende gronden berust. De negatieve kwalificaties die daarin aan het functioneren van appellante zijn gegeven, onder meer inhoudende dat zij tekortschoot in de communicatie, onvoldoende en niet tijdig uitvoering gaf aan afspraken en onvoldoende pro-actief was, zijn in toereikende mate met concrete feiten onderbouwd. In de toelichting bij de beoordeling worden vele voorbeelden genoemd, die betrekking hebben op de wijze van leidinggeven, de samenwerking met collega sectiehoofden en de voortgang van een aantal projecten.
4.1.3. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de in het gesprek van 20 mei 2009 gemaakte afspraken om haar functioneren te verbeteren, onvoldoende concreet geformuleerd waren. In de beoordeling van 27 januari 2009 waren reeds aandachtspunten vastgesteld op het vlak van houding en gedrag. De afspraken die daarna in het gesprek van 20 mei 2009 zijn gemaakt, zijn in overeenstemming met deze aandachtspunten en zien op de wijze waarop appellante leiding gaf aan haar ploeg. Ook het betoog dat deze leidinggevende taken slechts een beperkt deel van haar werkzaamheden betroffen, slaagt niet. Uit het functieprofiel blijkt dat het leidinggeven een kerntaak vormde van de functie van appellante en uit de gedingstukken komt naar voren dat appellante het merendeel van haar tijd besteedde aan het geven van leiding.
4.1.4. Aan appellante kan worden toegegeven dat de resultaten van het assessment in beginsel positief zijn. Niettemin wordt in de assessment-rapportage tevens melding gemaakt van serieuze aandachtspunten op het vlak van analyseren, communiceren en leidinggeven. Appellante heeft op deze punten geen verbetering laten zien in het verbetertraject. Wel is begin 2010 de rust en structuur in de ploeg teruggekeerd. Het college heeft echter in voldoende mate aangetoond dat dit geen gevolg was van verbeteringen in het functioneren van appellante.
4.1.5. Het betoog dat tijdens het verbetertraject op het laatste moment een nieuw probleem naar voren werd geschoven, slaagt evenmin. Reeds in november 2009, drie maanden na de start van het verbetertraject en ruim voor de beoordeling in maart 2010, is appellante te kennen gegeven dat de problematiek zich verplaatste naar de samenwerking en communicatie met de collega sectiehoofden. Deze problematiek is in de daarop volgende gesprekken opnieuw aan de orde gekomen, waarmee appellante in de gelegenheid is gesteld om dit te betrekken bij haar verbetertraject.
Ontslag
4.2.1. Het aan appellante verleende ontslag berust op onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functievervulling, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Het college kon de op
27 mei 2010 vastgestelde beoordeling, welke beoordeling - zoals onder 4.1 is overwogen - in rechte stand houdt, ten grondslag leggen aan deze conclusie. Dat appellante in haar nieuwe betrekking uitstekend functioneert, maakt dat niet anders.
4.2.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 18 maart 2010, LJN BL9739) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
4.2.3. Met inachtneming van hetgeen onder 4.1.3 tot en met 4.1.5 is overwogen komt de Raad tot het oordeel dat appellante door het college in ruime mate op haar functioneren en gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren. Het college mocht zich voorts op het standpunt stellen dat er onvoldoende aanleiding was om haar na de beoordeling van 27 mei 2010 een nieuwe verbeterkans te geven. Appellante moest weliswaar binnen haar ploeg een aantal weerstanden overwinnen, hetgeen zeker niet gemakkelijk moet worden geacht, maar van een functionaris in de positie van appellante mocht, ondanks deze weerstanden, sneller verbetering en meer zelfreflectie ten aanzien van houding en communicatie worden verwacht.
4.2.4. Hieruit volgt dat het college aan appellante ontslag mocht verlenen op de in 4.2.1. genoemde grond.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M. Sahin
sg