ECLI:NL:CRVB:2013:1164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
10-6358 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht van WAO-uitkering en de toepassing van het Schattingsbesluit

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de terugwerkende kracht van een WAO-uitkering centraal. De betrokkene, A. te B., had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die in 2003 was toegekend. Deze uitkering werd in 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15% was vastgesteld. In 2007 werd de uitkering opnieuw vastgesteld, maar met ingang van 2 maart 2007, wat leidde tot een geschil over de vraag of de uitkering met terugwerkende kracht tot 2 juni 2005 moest worden hersteld.

De Raad constateert dat de appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de uitkering in overeenstemming met het gewijzigde Schattingsbesluit heeft vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant gehouden was om de uitkering met volledige terugwerkende kracht te herstellen, maar de Centrale Raad van Beroep nuanceert deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de onverbindendverklaring van het Schattingsbesluit enkel geldt voor situaties waarin bezwaar of beroep is aangetekend tegen de vaststelling van het recht op uitkering tussen 1 oktober 2004 en 2 maart 2007.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Raad verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond, wat betekent dat de appellant niet verplicht is om de uitkering met terugwerkende kracht te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de toepassing van het Schattingsbesluit zorgvuldig te overwegen in relatie tot de terugwerkende kracht van uitkeringen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/6358 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 november 2010, 09/739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen. Namens betrokkene is mr. Manspeaker verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 12 maart 2003 is aan betrokkene een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 1 april 2005 is de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 2 juni 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van deze datum op minder dan 15% was gesteld. Deze daling van de mate van arbeidsongeschiktheid was onder meer ingegeven door de toen geldende regelgeving, waarbij de maatmanomvang van betrokkene van 40 uur per week werd gemaximeerd op 38 uur per week. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
2.
In zijn uitspraak van 2 maart 2007, LJN AZ9652, heeft de Raad overwogen dat de regelgever met de maximering van de urenomvang van de maatman bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit op 38 uur per week, zoals opgenomen in artikel 9, aanhef en onder b, en artikel 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (zoals gewijzigd vastgesteld op 18 augustus 2004 en in werking getreden op 1 oktober 2004; Stb. 2004, 434, verder: Schattingsbesluit 2004), een regeling heeft getroffen die het in artikel 18 van de WAO opgenomen uitgangspunt, dat aansluiting dient te worden gezocht bij het feitelijke (reële) verlies aan verdienvermogen, aantast. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Schattingsbesluit 2004, voor zover dit in de artikelen 9 en 10 het beginsel van feitelijke inkomstenderving verlaat, onverbindend is.
3.
Appellant heeft vervolgens ambtshalve bij besluit van 11 januari 2008 aan betrokkene met ingang van 2 maart 2007 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 29 april 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. De rechtbank heeft hiertoe – kort gezegd – met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2010, LJN BM2059, overwogen dat het standpunt van appellant, dat het gewijzigde Schattingsbesluit (Raad: besluit van 29 augustus 2007, Stb. 2007 nr. 324, houdende wijziging van het Schattingsbesluit 2004) op juiste wijze is toegepast maar dat slechts de effectuering van de wijziging terugwerkt tot 2 maart 2007, niet kan worden gevolgd en dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 18, eerste lid, van de WAO.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met zijn herstelbeleid heeft beoogd toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hij er in zijn herstelbeleid voor heeft gekozen om niet met volledige terugwerkende kracht te corrigeren. Omdat nieuwe rechtspraak geen novum oplevert, was hij juridisch gezien niet verplicht om terug te komen van vaststaande besluiten. Vanwege de belangen van zijn klanten heeft appellant dit onverplicht gedaan, maar eerst met ingang van 2 maart 2007.
Appellant heeft voorts toegelicht dat de regelgever eind 2007, enige tijd nadat het UWV-herstelbeleid tot stand was gekomen, met het gewijzigde Schattingsbesluit de maximeringsbepaling heeft geschrapt uit het Schattingsbesluit 2004. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ervoor gekozen om dit te doen met ingang van 2 maart 2007, wellicht om duidelijk te maken dat de wijziging verband hield met de uitspraak van de Raad van die datum. Appellant komt niet met een verder terugwerkende kracht dan tot en met
2 maart 2007 terug van vaststaande besluiten, omdat hij dit bij de invulling van zijn bevoegdheid een redelijke datum vindt. Deze datum houdt geen verband met het gewijzigde Schattingsbesluit. Dit herstelbeleid zou ook niet anders worden indien het gewijzigde Schattingsbesluit zou worden aangepast met ingang van een eerdere datum.
Tot slot heeft appellant nog aangevoerd dat bij het herstelbeleid is gehandeld als ware het gewijzigde Schattingsbesluit aangepast met ingang van 2004. Bij de berekeningen is met ingang van de oorspronkelijke datum uitgegaan van de werkelijke urenomvang van de maatmanarbeid.
5.2.
Betrokkene heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2010, gesteld dat er geen sprake is van gewijzigde rechtspraak maar van het onverbindend verklaren van een regeling. Op grond van deze onrechtmatige regelgeving kunnen geen besluiten worden genomen. Het Uwv dient daarom alle besluiten welke zijn genomen op grond van het Schattingsbesluit 2004 en het gewijzigde Schattingsbesluit vanaf de eerste inwerkingtreding met ingang van 1 oktober 2004 met volledige terugwerkende kracht te herstellen.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de maatmanarbeid van betrokkene op juiste wijze is vastgesteld. In deze procedure resteert de vraag of appellant gehouden was om het bij besluit van 11 januari 2008 vastgestelde recht van betrokkene op een WAO-uitkering te doen ingaan met volledige terugwerkende kracht tot en met 2 juni 2005.
6.2.
De rechtbank heeft deze vraag positief beantwoord onder verwijzing naar de in rechtsoverweging 4 genoemde uitspraak van de Raad van 28 april 2010, waarin een vergelijkbaar geval speelde. De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat het gewijzigde Schattingsbesluit de aantasting van het in artikel 18 van de WAO opgenomen uitgangspunt, dat aansluiting dient te worden gezocht bij het feitelijke (reële) verlies aan verdienvermogen van een verzekerde, niet volledig heeft opgeheven nu die wijziging onverlet laat dat voor de periode ingaande op de datum van inwerkingtreding van het Schattingsbesluit 2004 tot
2 maart 2007 maximering van de urenomvang van de maatmanarbeid mogelijk blijft. De Raad heeft het gewijzigde Schattingsbesluit in zoverre in strijd met artikel 18 van de WAO en dus onverbindend geacht en het daar voorliggende besluit vernietigd omdat dit was genomen onder toepassing van die onverbindende regeling.
6.3.
De uitspraak van 28 april 2010 dient in zoverre te worden genuanceerd dat de onverbindendverklaring van de temporele werking van het gewijzigde Schattingsbesluit enkel geldt voor de situatie waarin bezwaar of beroep is aangetekend tegen de vaststelling van het recht op uitkering, welke ziet op een datum gelegen tussen 1 oktober 2004 en 2 maart 2007 (“lopende gevallen”). Het recht op uitkering dient in die gevallen, voor zover het betreft enige periode tussen even bedoelde data, alsnog te worden vastgesteld zonder maximering van de urenomvang van de maatmanarbeid en zonder beperking in terugwerkende kracht.
6.4.
Met het gewijzigde Schattingsbesluit heeft de regelgever, blijkens de nota van toelichting bij dit besluit, ook een regeling gegeven voor de situatie waarin
nietin bezwaar en beroep is gegaan tegen de vaststelling van het recht op uitkering en er dus sprake is van een in rechte onaantastbaar geworden besluit (“nieuwe gevallen”). In genoemde nota is toegelicht dat deze uitkeringen met ingang van 2 maart 2007 dienen te worden herzien. De temporele werking van het gewijzigde Schattingsbesluit voor deze situaties is als zodanig niet in strijd met enige hogere regel van geschreven of ongeschreven recht. In zoverre is het gewijzigde Schattingsbesluit dus verbindend.
6.5.
Het besluit van 11 januari 2008 is genomen nadat het gewijzigde Schattingsbesluit in werking is getreden op 19 september 2007 en betreft een “nieuw geval” zodat het gewijzigde Schattingsbesluit onverkort van toepassing is. Er is sprake van een herhaalde beoordeling aan de hand van gewijzigde regelgeving. Onder die omstandigheden mist artikel 4:6 van de Awb toepassing.
6.6.
De Raad constateert dat appellant het recht van betrokkene op een WAO-uitkering in overeenstemming met het gewijzigde Schattingsbesluit heeft vastgesteld met ingang van
2 maart 2007.
6.7.
De overwegingen 6.2 tot en met 6.6 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
7.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) D.E.P.M. Bary

EH