ECLI:NL:CRVB:2013:1148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-3530 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsstatus voor de AOW van een in Ghana geboren appellante

In deze zaak gaat het om de vraag of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft vastgesteld dat appellante, geboren in Ghana en in 1995 genaturaliseerd tot Nederlander, in de periode van 14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 niet verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht van de Svb, waarin werd gesteld dat zij in de genoemde periode niet verzekerd was. De Raad oordeelt dat appellante niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland in die periode, omdat zij geen bewijs heeft geleverd van haar verblijf in Nederland.

De Raad verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 6 van de AOW, dat bepaalt dat iemand verzekerd is als hij ingezetene is. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beroep op een uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente Amsterdam, niet heeft aangetoond dat zij in de periode in geding daadwerkelijk in Nederland woonde. De Svb heeft voldoende onderzoek gedaan en heeft terecht geconcludeerd dat appellante niet verzekerd was voor de AOW.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3530 AOW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 mei 2012, 12/106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is in 1960 geboren in Ghana. In 1995 is haar de Nederlandse nationaliteit verleend.
1.2. Op 28 maart 2011 heeft appellante bij de Svb een pensioenoverzicht aangevraagd.
1.3. Bij pensioenoverzicht van 13 juli 2011 heeft de Svb vastgesteld dat appellante van
1 mei 1975 tot en met 30 juli 1991 niet verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.4. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het pensioenoverzicht van 13 juli 2011. Dit bezwaar is bij besluit van 28 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij haar beoordeling het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (LJN BP1466) als uitgangspunt gehanteerd.
3.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij in de periode van 14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 al ingezetene van Nederland was. Ter onderbouwing van deze stelling beroept appellante zich op een in de beroepsprocedure overgelegd uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam van 23 februari 1999 waarop is vermeld dat appellante zich op 14 april 1988 in Nederland heeft gevestigd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is louter in geschil of de vaststelling van de Svb, dat appellante van
14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 niet verzekerd is geweest voor de AOW, in rechte stand houdt. Nu appellante niet te kennen heeft gegeven dat zij in die periode in Nederland heeft gewerkt, staat daarbij de vraag centraal of appellante over de periode van 14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 is aan te merken als ingezetene van Nederland.
4.2.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AOW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AOW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
In zijn arrest van 21 januari 2011, LJN BP1466, heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.4.
Ter onderbouwing van haar stelling, dat zij in de periode van 14 april 1988 tot en met
30 juli 1991 ingezetene van Nederland was, beroept appellante zich op een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam van 23 februari 1999. Op dit uittreksel is vermeld dat appellante zich op 14 april 1988 in Nederland heeft gevestigd, maar niet op welk adres of welke adressen appellante tussen 14 april 1988 tot en met
30 juli 1991 heeft gewoond. Verder heeft appellante, ondanks herhaalde daartoe strekkende verzoeken van de Svb, geen gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid waar zij tussen 14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 feitelijk heeft verbleven. Evenmin heeft appellante de Svb anderszins aanknopingspunten geboden voor een verificatie van haar stellingname. Onder deze omstandigheden hoeft uit het uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam waarop appellante zich beroept niet te worden afgeleid dat er in de periode in geding sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de appellante en Nederland.
4.5. De Svb heeft toereikend onderzoek verricht en niet ten onrechte aangenomen dat appellante over de periode van 14 april 1988 tot en met 30 juli 1991 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
4.6.
Uit punt 4.2 tot en met punt 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) J.R. Baas
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

TM