ECLI:NL:CRVB:2013:1116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellante, die sinds 15 mei 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd geconfronteerd met een intrekking van haar bijstand en een terugvordering van € 27.289,22. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van de sociale recherche, die concludeerde dat appellante samenwoonde met haar ex-partner, appellant, zonder dit te melden aan het college. De sociale recherche had anonieme meldingen ontvangen en voerde een onderzoek uit, inclusief huisbezoeken en dossieronderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat appellante niet kon worden vrijgesteld van haar verklaring die zij op 21 juni 2011 had afgelegd, ondanks haar stelling dat zij verward en psychisch niet in orde was. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellanten in de relevante periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De Raad benadrukte dat de aanwezigheid van kinderen en de gezamenlijke huishouding bepalend waren voor de beoordeling. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering terecht waren, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2013.