ECLI:NL:CRVB:2013:1105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens ontvangen studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant ontving vanaf 2 augustus 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand bleek dat de appellant van 1 september 2006 tot en met augustus 2007 recht had op studiefinanciering, welke hij ook ontving. Echter, van 1 september 2007 tot en met mei 2008 ontving hij studiefinanciering terwijl hij niet meer ingeschreven stond bij de opleiding die recht gaf op deze financiering. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft daarop besloten de bijstand van de appellant over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 mei 2008 in te trekken en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de vraag of hij over voldoende middelen beschikte om in zijn noodzakelijke bestaanskosten te voorzien niet relevant is voor de beoordeling van de toereikendheid van de voorliggende voorziening. De Raad heeft echter geoordeeld dat de studiefinanciering, ondanks dat deze ten onrechte was ontvangen, als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant gedurende de te beoordelen periode feitelijk over voldoende middelen beschikte, waardoor hij geen recht had op bijstand. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.