ECLI:NL:CRVB:2013:1084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
12-1016 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.R. Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering voor appellant, die sinds 17 januari 2008 met rugklachten uitgevallen is voor zijn werkzaamheden als meubelmaker. Appellant heeft later ook psychische klachten ontwikkeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 19 februari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2010 geen recht op WIA-uitkering heeft, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij melding heeft gemaakt van diverse klachten, waaronder nekklachten en oorsuizingen.

Tijdens de bezwaarprocedure is er een verzekeringsgeneeskundig rapport uitgebracht, waarin de bezwaarverzekeringsarts meer beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van de nekklachten en het gehoor. Desondanks heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens beroep aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen te laag zijn ingeschat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om het verzekeringsgeneeskundige onderzoek onvolledig of onzorgvuldig te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat de orthopedisch chirurg De Meulemeester niet is uitgegaan van een andere diagnostische overweging. De Raad concludeert dat er geen objectieve medische gronden zijn voor het standpunt van appellant dat hij niet in staat is om te werken. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1016 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
12 januari 2012, 10/2213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen[naam werkgever] te[vestigingsplaats](werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij Arag-Nederland, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft mr. C.J.M. de Wit, advocaat, namens werkgever meegedeeld dat hij als partij aan het geding wil deelnemen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Namens werkgever is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 17 januari 2008 met rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als meubelmaker voor 38,75 uur per week. Nadien kreeg hij psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 14 januari 2010 geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3. Namens appellant heeft mr. Van Gestel tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Appellant heeft in bezwaar melding heeft gemaakt van nekklachten, klachten aan de rechter hand, rechter enkel, linker voet en oorsuizingen.
1.4. In bezwaar is op 18 mei 2010 een verzekeringsgeneeskundig rapport uitgebracht. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts meer beperkingen aangenomen ten aanzien van de nekaandoening en het gehoor. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. In de rapportage van 4 juni 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In beroep tegen het besluit van 8 juni 2010 (bestreden besluit) heeft appellant gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft een expertiseverslag ingebracht van orthopedisch chirurg F.R.A.J. de Meulemeester van 27 mei 2011 en een aanvullende rapportage van 25 juli 2011.
2.2. Het Uwv heeft in beroep rapportages ingebracht van de bezwaarverzekeringsarts van
10 augustus 2010 en van 27 juni 2011.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.
In hoger beroep heeft appellant - opnieuw - gesteld dat zijn medische beperkingen te laag zijn ingeschat en dat hij zich op medische en arbeidskundige gronden niet in staat acht om de bij de geduide functies behorende werkzaamheden te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige onderzoek onvolledig of onzorgvuldig te achten.
4.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft appellant opgemerkt dat de primaire verzekeringsarts nauwelijks aandacht heeft besteed aan zijn fysieke klachten. Dit gebrek, voor zover daar al sprake van is, is in ieder geval in bezwaar geheeld. Voor het standpunt van appellant dat de rechtbank ten onrechte de bezwaarverzekeringsarts heeft gevolgd, ontbreekt een toereikende onderbouwing. De bezwaarverzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek verricht en heeft de informatie van de huisarts en van orthopedisch chirurg N.C. Schepel van 18 mei 2009 bij de medische beoordeling betrokken. In de rapportage van 27 juni 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nader gereageerd op de ingebrachte expertise van orthopedisch chirurg De Meulemeester. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat De Meulemeester niet is uitgaan van een andere diagnostische overweging dan wel een andere inschatting van de beperkingen van appellant. De door De Meulemeester omschreven beperkingen komen globaal overeen met de in de FML van 27 mei 2010 weergegeven beperkingen. Er bestaat geen aanleiding de bezwaarverzekeringsarts hierin niet te volgen. Verder is niet gebleken dat er een objectief medische grond bestaat voor het standpunt van appellant dat hij op de datum in geding niet in staat is om hele dagen te werken. Ook de rapporten die zijn uitgebracht naar aanleiding van latere ziekmeldingen bevatten dergelijke gronden niet. Er bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

HD