In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., was sinds 1 augustus 2000 in dienst bij een onderwijsinstelling als hoofdconciërge. In augustus 2009 werd op zijn dienstlaptop kinderporno aangetroffen, wat leidde tot zijn vrijstelling van werkzaamheden met behoud van salaris. Het bestuur van de onderwijsinstelling verleende op 22 september 2010 ontslag aan de appellant wegens gewichtige redenen, na een procedure waarin de appellant zijn zienswijze had gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond.
In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat eerdere voorvallen, die door het bestuur waren meegewogen, relevant waren voor de beslissing. De Raad oordeelde dat het bestuur in redelijkheid kon concluderen dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk, mede gezien de aard van de voorvallen en het feit dat de appellant zich onvoldoende bewust was van zijn verantwoordelijkheden als ambtenaar. De Raad benadrukte dat van een ambtenaar verwacht mag worden dat hij zich houdt aan de gebruiksregels van de dienstlaptop, ook zonder exacte kennis van deze regels.
De Raad concludeerde dat het bestuur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de appellant zich onverantwoordelijk had gedragen door pornografisch materiaal op zijn dienstlaptop te bekijken en dat dit een gewichtige reden voor ontslag vormde. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.