ECLI:NL:CRVB:2013:1059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
12-353 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om functieonderhoud door de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken tot functieonderhoud door de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland. De appellanten, werkzaam als Werkplekbegeleider-Coördinator, waren na een reorganisatie geplaatst in de functie van Technisch medewerker C/BOA. Ze stelden dat hun feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving, met name omdat zij taken van Chef van Dienst uitvoerden die niet in de functietypering waren opgenomen. De korpschef had eerder de verzoeken om functieonderhoud afgewezen, stellende dat de werkzaamheden van appellanten niet wezenlijk afweken van hun functie. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, maar de Raad oordeelde dat de kern van de functie van appellanten, het zijn van Chef van Dienst, niet terug te vinden was in de gehanteerde functietypering. De Raad concludeerde dat de korpschef ten onrechte had gesteld dat de werkzaamheden van appellanten onder de functietypering van Technisch medewerker C/BOA konden worden ingedeeld. De Raad heeft de bestreden besluiten vernietigd en de korpschef opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/353 AW, 12/354 AW, 12/355 AW, 12/356 AW en 12/357 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2011, 11/323, 11/325, 11/326, 11/327 en 11/328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1]
[appellant 2]
[appellant 3]
[appellant 4]
[appellant 5](appellanten)
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. G.M. Terlingen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013. Appellanten [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en [appellant 4] zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Terlingen. Appellant [appellant 5] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Terlingen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kuyt.
De Raad heeft het onderzoek heropend na de zitting. Hij heeft aan de korpschef schriftelijk vragen gesteld. Deze heeft daarop bij brief van 6 maart 2013 geantwoord. Appellanten hebben bij brief van 2 april 2013 daarop hun reactie gegeven.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft daarna het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
1.2. Appellanten waren werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland in de functie van Werkplekbegeleider-Coördinator en ingedeeld in schaal 6. Na een reorganisatie zijn appellanten met ingang van 1 juli 2008 geplaatst in de organieke functie van Technisch medewerker C/BOA, schaal 6, bij het team Transport van de Dienst Facilitaire Services (DFS).
1.3. Bij brief van 11 juli 2009 heeft de chef van de DFS namens appellanten gevraagd de functie te hertoetsen omdat deze zwaarder is geworden sinds 2007 en appellanten sindsdien extra werkzaamheden verrichten. De korpschef heeft de feitelijke werkzaamheden geïnventariseerd en op grond daarvan op 27 januari 2010 een taakomschrijving opgesteld. Op basis daarvan is een advies opgesteld met als conclusie dat de functietypering van Technisch Medewerker C/BOA, schaal 6, het beste aansluit bij de functie van appellanten. Bij besluiten van 8 maart 2010 heeft de korpschef de verzoeken om functieonderhoud afgewezen.
1.4. Bij de besluiten van 7 december 2010 (bestreden besluiten) zijn de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daaraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat aan appellanten geen feitelijke werkzaamheden zijn opgedragen die afwijken van hun functie.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door appellanten tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat de taak van Chef van Dienst in de taakomschrijving onder het kopje ‘Coördinatie’ afdoende is omschreven. Het toevoegen van de term Chef van Dienst heeft geen waarde nu uit de beschrijving voldoende blijkt dat appellanten die werkzaamheden uitvoeren. Verder zijn geen gronden aangevoerd dat de taakomschrijving onjuist zou zijn. Dat de functietypering abstract is, is inherent aan het systeem van beredeneerd vergelijken van organieke functies. De taakomschrijving en de functietypering verschillen niet wezenlijk van elkaar. Dat de omschrijving in de taakomschrijving uitgebreider is dan die in de functietypering leidt niet tot het oordeel dat er een verandering in de taken is opgetreden. De werkzaamheden van Chef van Dienst maken onderdeel uit van de functie en zijn terug te vinden in de typering en de taakomschrijving. Bovendien zijn de feitelijke werkzaamheden van appellanten voor en na de reorganisatie gelijk gebleven. De korpschef heeft een duidelijke uitleg gegeven over het verschil tussen de Chefs wijkbureaus en de wijze waarop appellanten hun taak uitvoeren. Het feit dat appellanten geen eindverantwoordelijkheid dragen en de Chefs wijkbureaus wel, speelt een belangrijke rol. Bovendien verkeren appellanten niet in een met de Chef van Dienst van de wijkteams vergelijkbare positie.
3.
Appellanten hebben zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij verplicht worden een taak, die van de Chef van Dienst, uit te voeren die niet in de functietypering staat. Daardoor is aan appellanten ook niet een juiste schaal toegekend. De referentiefunctie is immers groepschef ingedeeld in schaal 7. De rol van Chef van Dienst dient uitgevoerd te worden door een medewerker die tenminste is ingedeeld in schaal 8, zo luidt het Korpsbesluit 3030. De korpsleiding neemt zijn eigen besluit dan ook niet serieus. Bovendien gaat het argument dat geen sprake is van wijkteams niet op nu de Chef van Dienst ook verplicht is bij het team van appellanten, dat regionaal werkt. Appellanten zijn van mening dat de functietypering DCIV Specialist/7 BOA opsporingsambtenaar meer passend is, aangezien de werkzaamheden van appellanten voor 90% grenzen aan die functietypering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad gaat het bij een verzoek om functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Het is aan appellanten om dat aannemelijk te maken. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van feiten (CRvB 25 februari 2010,
LJN BL6876).
4.2.
In de taakomschrijving van 27 januari 2010 zijn de werkzaamheden van appellanten beschreven. Die taakomschrijving is door de korpschef afgezet tegen de functietypering waarin de functie in hoofdlijnen wordt weergegeven. De abstracte beschrijving van deze organieke functietypering, waarin niet elke taak apart wordt benoemd, is inherent aan het systeem van beredeneerd vergelijken. De functietypering mag echter niet zo abstract zijn dat de kern van de functie niet tot uitdrukking komt.
4.3.
In de taakomschrijving zijn onder meer onder het kopje ‘Coördinatie’ de werkzaamheden opgenomen die het Chef van Dienst zijn betreffen. Niet in geschil is dat deze taken 80 tot
90% van de werktijd van appellanten in beslag nemen. Het gaat dus om een substantieel en wezenlijk onderdeel van de aan appellanten opgedragen werkzaamheden. In het waarderingsadvies is ook vermeld dat die werkzaamheden, het verantwoordelijk zijn voor de werkverdeling, voortgang en kwaliteit van de werkzaamheden van een groep medewerkers (circa 2-10 fte), niveaubepalend zijn. In de gebruikte functietypering zijn deze taken echter noch onder de uitwerking van de Hoofdbestanddelen noch onder de niveaubepalende elementen terug te vinden. De stelling van de korpschef dat deze vallen onder de bestanddelen Begeleiding dan wel Beheer en Inspectie volgt de Raad niet. Gelet op de beschrijving van deze bestanddelen zijn de specifieke taken van de Chef van Dienst daarin onvoldoende tot uitdrukking gebracht.
4.4.
Daarnaast hebben appellanten te kennen gegeven dat zij geen technische werkzaamheden verrichten zoals die zijn opgenomen in de functietypering. Appellanten hebben toegelicht dat de overige tijd wordt besteed aan noodhulp en het managen van faciliteiten, terwijl geen tijd wordt besteed aan technische werkzaamheden. De Raad heeft geen reden om aan dit betoog van appellanten te twijfelen. De korpschef heeft daartoe ook onvoldoende ingebracht.
4.5.
Gelet op het vorenstaande moet vastgesteld worden dat de kern van de functie van appellanten, het zijn van Chef van Dienst, niet is terug te vinden in de gehanteerde functietypering. Dit betekent dat de korpschef ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de werkzaamheden van appellanten zijn onder te brengen in de functietypering van de technisch medewerker C/BOA.
5.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepen slagen en de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
6.
In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden, uitgaande van vijf samenhangende zaken, begroot op een bedrag van (€ 944,- x 1,5: 5 =) € 283,20 per appellant voor kosten in bezwaar, € 283,20 per appellant in beroep en € 283,20 per appellant wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal € 849,60 per appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 7 december 2010 gegrond en vernietigt die
besluiten;
- draagt de korpschef op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 849,60 aan
iedere appellant;
- bepaalt dat de korpschef aan ieder van de appellanten het door hen in beroep en hoger
beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2013.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.R. Schuurman

HD