ECLI:NL:CRVB:2013:1000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-3996 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die in 2009 haar werk bij Maatwerk Nederland B.V. verloor. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand over de periode van april 2009 tot en met december 2009, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Appellante voerde aan dat zij in 2009 psychisch niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

De Raad heeft vastgesteld dat volgens de geldende rechtspraak geen bijzondere bijstand kan worden verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder haar psychische toestand, niet als zodanig konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante voldoende op de hoogte was van de mogelijkheid om een overbruggingsuitkering aan te vragen, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3996 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 juni 2012, 11/5122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Berkouwer en M. Taminiau, adviseur van de Belangenvereniging
ID Rotterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.A. Bouter.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was tot 2007 werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst bij de gemeente Rotterdam in het kader van de Instroom/Doorstroom-Regeling (ID-Regeling). Vanwege de beëindiging van de ID-Regeling heeft de gemeente Rotterdam een contract gesloten met Maatwerk Nederland B.V. (Maatwerk) met als doel 300 ID-ers in 24 maanden naar een duurzame arbeidsplaats op de reguliere markt te begeleiden. In dat kader is appellante overgegaan van haar ID-baan naar een functie bij Maatwerk. Na afloop van de
24
maanden heeft zij geen reguliere arbeidsplaats gevonden en werd zij met ingang van
1 april 2009 bij Maatwerk ontslagen. Appellante kwam na haar ontslag niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), omdat zij niet voorafgaand aan de ontslagdatum 26 van de 36 weken daadwerkelijk heeft gewerkt. Appellante en haar echtgenoot hebben geleefd van zijn Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering, die na de inkomensdaling van appellante is verhoogd tot bijstandsniveau naar de norm voor gehuwden. De Belangenvereniging ID Rotterdam behartigt de belangen van ID-ers, onder andere door het voeren van procedures en het bieden van hulp bij het aanvragen van een overbruggingsuitkering.
1.2.
Het college voert het beleid dat degene wiens inkomen onverwachts en buiten zijn schuld met minstens 25% daalt, bijzondere bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering kan aanvragen. Een voorwaarde hiervoor is dat de betrokkene geen spaargeld heeft en met zijn inkomen de door de inkomensdaling ontstane problemen niet kan opvangen.
1.3.
Appellante heeft op 5 mei 2011 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd tot een bedrag van € 4.528,05 ter overbrugging van inkomensdaling in de periode van april 2009 tot en met december 2009.
1.4.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 17 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2011 ongegrond verklaard en dit besluit op andere gronden gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand kan worden verstrekt over een periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Nu de terugval in inkomsten zich niet meer voordoet heeft appellante met haar aanvraag impliciet bijzondere bijstand aangevraagd voor de door de terugval in inkomsten ontstane schulden. Het verstrekken van bijzondere bijstand voor schulden is op grond van de WWB uitgesloten en niet is gebleken van zeer dringende redenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante was in 2009 psychisch niet in staat om haar belangen goed te behartigen en tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De omvang van het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het college in de door appellante aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten vinden haar over de periode van april 2009 tot en met december 2009 (periode in geding) en derhalve met terugwerkende kracht bijzondere bijstand toe te kennen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (CRvB 18 december 2012, LJN BY6751) wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt dat zij in 2009 een moeilijke tijd heeft gehad. Dit vormt echter geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt. De door appellante in hoger beroep ingediende stukken leiden niet tot een ander oordeel. De brieven van Stichting Dock van
12 mei 2010 en van Riagg Rijnmond van 23 november 2010 zien niet op de periode in geding. Voorts bevat het journaal van de huisarts van appellante van 7 september 2010 weliswaar een aantekening uit 2009, maar op grond daarvan kan niet worden geconcludeerd dat appellante buiten staat was om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te (laten) dienen. Daarbij is mede van belang dat de Belangenvereniging ID Rotterdam, die appellante in 2009 heeft bijgestaan in de procedure omtrent de weigering van een WW-uitkering, haar per brief expliciet heeft gewezen op de mogelijkheid om een overbruggingsuitkering bij het college aan te vragen. Dat appellante hiervan geen gebruik heeft gemaakt, dient voor haar rekening en risico te komen. De verklaring ter zitting van M. Taminiau dat appellante zich in de periode in geding helemaal afsloot en niet te bereiken was, is onvoldoende om aan te nemen dat appellante niet in staat was om hulp te vragen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

IJ