09/5460 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
de Pensioen en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 27 december 2012
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen en Uitkeringsraad als bedoeld in deze wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Namens appellant heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 augustus 2009, kenmerk BZ 8959, JZ/B70/2009 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940 1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2010. Voor appellant is mr. Lamphen verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
Na deze zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en prof. dr. B.P.R. Gersons, psychiater, tot deskundige benoemd. Gersons heeft rapport uitgebracht. In reactie hierop heeft appellant een rapport overgelegd van drs. E. Logher, psychiater/psychotherapeut.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Vroom-van Berckel.
Na deze zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. De deskundige Gersons is gevraagd om een reactie op het rapport van Logher en om antwoord op enkele vragen. Gersons heeft een beschouwing hierover ingezonden. Partijen hebben nader gereageerd, onder overlegging van medische rapporten.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1948 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In 1994 heeft verweerder aanvaard dat appellant daar is getroffen door oorlogsgeweld en dat zijn psychische klachten met die oorlogservaringen in verband staan. De door appellant gevraagde financiële toekenningen zijn echter geweigerd op de grond dat de causale klachten niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
1.2. In maart 2008 heeft appellant wederom verzocht om financiële toekenningen. Bij besluit van 23 februari 2009 heeft verweerder opnieuw erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, maar de aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Het bestreden besluit berust op de overweging dat bij appellant geen sprake is van blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit op grond van zijn oorlogservaringen. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat appellant als baby in de Bersiap-tijd is verkracht door rampokkers, als gevolg waarvan bij hem sprake is van kenmerken van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Daarnaast lijdt hij aan trekken van een stemmingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis, die niet in verband staan met het oorlogsgeweld. De lichamelijke klachten heeft verweerder evenmin als causaal aangemerkt.
2.2. De door de Raad benoemde deskundige Gersons heeft blijk gegeven van enige twijfel omtrent de verkrachting in de babytijd. Verweerder heeft echter uitdrukkelijk verklaard dat deze gebeurtenis als calamiteit is aanvaard en dat daarvan niet wordt teruggekomen. De verkrachting geldt daarom als een vaststaand gegeven.
2.3. De deskundige Gersons heeft een partiële PTSS vastgesteld, die zijns inziens meer in verband staat met latere mishandelingen en later seksueel misbruik dan met de aanvaarde calamiteit. Verweerder heeft echter uitdrukkelijk verklaard dat de kenmerken van PTSS reeds als causaal zijn aanvaard en dat ook daarvan niet wordt teruggekomen. Die causaliteit is daarom evenzeer een vaststaand gegeven.
2.4. De deskundige Gersons is tot de conclusie gekomen dat appellant weliswaar slaapproblemen heeft, maar toch naar omstandigheden behoorlijk redelijk functioneert en sociale betrekkingen onderhoudt met zijn zoon, familie en bekenden. De concentratie van appellant wordt zelfs als prima bestempeld. De Raad leidt hieruit af dat Gersons van mening is dat appellant, afgezien van de slaapproblemen, in zijn functioneren geen noemenswaardige beperkingen ondervindt. Daarbij heeft Gersons het totale functioneren van appellant beoordeeld en zijn beperkingen vastgesteld ongeacht de oorzaak.
2.5. Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo acht verweerder sprake indien de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier rubrieken die de American Medical Association (AMA) kent, te weten (1) dagelijkse activiteiten, (2) sociaal functioneren, (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en (4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.6. De onder 2.4 omschreven bevindingen van Gersons komen op hoofdlijnen overeen met de opvatting van verweerders geneeskundig adviseurs, de artsen G. Kho en G.J. Laatsch. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport en de toelichting daarop geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Ook anderszins is er geen grond voor het oordeel dat Gersons de beperkingen van appellant heeft onderschat. Hetgeen daarover door Logher is opgemerkt, acht de Raad met het nadere advies van verweerders geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein, voldoende weerlegd. De verklaringen van de door appellant geraadpleegde psychiater A. Bellens wijzen evenmin op meer of andere beperkingen dan door Gersons is aangenomen. Nu Gersons het functioneren van appellant in zijn totaliteit heeft beoordeeld, kan worden daargelaten of de bij appellant waargenomen persoonlijkheidsproblematiek in causaal verband staat met de calamiteit en of deze het niveau van een stemmings of persoonlijkheidsstoornis bereikt. Ook de causaliteit van de spanningscomponent van de migraine kan in het midden blijven.
2.7. De stelling van appellant dat Gersons niet geheel onbevangen heeft kunnen rapporteren, omdat hij niet echt geloofde dat de calamiteit heeft plaatsgevonden, moet van de hand worden gewezen. Er is geen enkele aanwijzing dat de twijfel van Gersons van invloed is geweest op de vaststelling van de aard en de omvang van de thans feitelijk door appellant ondervonden beperkingen. Voor benoeming van een andere deskundige, zoals door appellant verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
2.8. Het vorenstaande betekent dat er bij appellant slechts in één van de vier AMA-rubrieken in aanmerking te nemen beperkingen zijn. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo geen sprake is. Van causale lichamelijke klachten is evenmin gebleken. Het bestreden besluit houdt dus in rechte stand.
2.9. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen