ECLI:NL:CRVB:2012:BY6592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3254 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens overschrijding griffierecht termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft de betaling van het griffierecht, dat door appellante te laat was voldaan. De appellante, een alleenstaande bijstandsmoeder, had psychische klachten en was kort voor de deadline voor de betaling van het griffierecht opgenomen in het ziekenhuis. Ondanks haar omstandigheden, oordeelde de Raad dat de overschrijding van de termijn voor de betaling van het griffierecht niet verontschuldigbaar was. De Raad benadrukte dat het belang van appellante bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep geen rol mocht spelen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid. De Raad verklaarde dat indien er sprake is van een niet-verontschuldigbare overschrijding van de termijn, zij wettelijk verplicht is om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak volgde op een eerdere beslissing van 16 oktober 2012, waarin het hoger beroep van appellante al niet-ontvankelijk was verklaard. Tijdens de zitting van 13 december 2012, waar appellante en haar vader aanwezig waren, werd duidelijk dat het griffierecht pas na de deadline was bijgeschreven op de rekening van de Raad. De vader van appellante verklaarde dat het college bijzondere bijstand had verleend voor het griffierecht, maar dat appellante was vergeten het bedrag over te maken. De Raad concludeerde dat de door appellante en haar vader aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om het verzuim niet aan appellante tegen te werpen. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard en werd het te laat betaalde griffierecht aan appellante terugbetaald, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

12/3254 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2012, 11/9048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak 17 december 2012.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 16 oktober 2012 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2012 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 december 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader]. Het college is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 16 oktober 2012 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 17 juli 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht op 27 augustus 2012, en daarmee na afloop van de gestelde termijn, is bijgeschreven op de rekening van de Raad.
In het verzetschrift heeft appellante naar voren gebracht dat zij een alleenstaande bijstandsmoeder is en dat zij heeft besloten per 1 augustus 2012 niet meer afhankelijk te willen zijn van een bijstandsuitkering, ook al liggen haar inkomsten onder de voor haar geldende bijstandsnorm. Appellante voelde een zo grote druk van medewerkers van de sociale dienst, dat zij het psychisch niet meer aankon. In oktober 2012 is zij met psychische klachten met spoed opgenomen in het ziekenhuis, waar zij enkele weken heeft verbleven.
Ter zitting heeft de vader van appellante verklaard dat het college bijzondere bijstand voor het verschuldigde griffierecht heeft verleend en dat dit bedrag tijdig aan appellante is betaald. Appellante is echter vergeten het bedrag over te maken naar de rekening van de Raad. Hij heeft verder verklaard dat de griffie van de Raad hem in een telefonisch onderhoud niet heeft medegedeeld dat het griffierecht nog niet was betaald. Tot slot heeft hij gewezen op het grote financiële belang (ongeveer € 3000,-) van zijn dochter bij deze zaak.
De door (de vader van) appellante naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat het verzuim niet aan appellante kan worden tegengeworpen. De ziekenhuisopname van appellante heeft plaatsgevonden na het verstrijken van de termijn voor de betaling van het griffierecht. Op het moment dat de vader van appellante telefonisch contact had met de griffie van de Raad, was de termijn eveneens al verstreken. Het belang van appellante bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep mag bij de beoordeling van de ontvankelijkheid geen rol spelen. Indien sprake is van niet-verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor de betaling van het griffierecht, is de Raad wettelijk verplicht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 115,-) zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2012.