ECLI:NL:CRVB:2012:BY6561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1695 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1995, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van kleding, schoolreiskosten, een fiets, een bank, een magnetron en de reparatie van een televisie. De aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat deze kosten als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd, die uit eigen middelen moeten worden bestreden. Appellante stelde dat zij niet kon reserveren uit haar inkomen, omdat zij ook haar moeder moest onderhouden, die geen recht had op bijstand. De Raad oordeelde dat deze omstandigheden geen zeer dringende reden vormen voor het verlenen van bijzondere bijstand, zoals vereist in artikel 16 van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad bevestigde dat de bijstandsverlening toereikend was voor de algemeen noodzakelijke kosten en dat de onderhoudsverplichting van kinderen jegens ouders niet op de WWB kan worden afgewenteld. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde discriminatie en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

11/1695 WWB, 11/1696 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2011, 10/5271 en 10/5272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012. Voor appellante zijn verschenen mr. J. Klaas, kantoorgenoot van mr. Cerezo-Weijsenfeld, en [naam moeder], de moeder van appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lo Fo Sang.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is [in] 1995 geboren. De moeder van appellante heeft de Surinaamse nationaliteit en beschikte ten tijde in geding niet over een geldige verblijfsvergunning, zodat zij niet in aanmerking kwam voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontvangt vanaf 9 maart 2006 bijstand op grond van die wet. De bijstand wordt maandelijks verstrekt als bijzondere bijstand ter hoogte van een alleenstaanden-uitkering voor mensen jonger dan 21 jaar. Voorts ontvangt appellante maandelijks bijzondere bijstand voor de kosten van de huur van haar woning, de energierekening en een gedeelte van haar telefoonabonnement. Bij besluit van 2 november 2009 heeft het college aan appellante tevens € 400,-- aan scholierenvergoeding 2009-2010 toegekend.
1.2. Op 17 maart 2010 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van kleding, schoolreiskosten en een fiets. Tevens heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van een bank, een magnetron en de reparatie van de televisie.
1.3. Bij afzonderlijke besluiten van 3 juni 2010 heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de schoolreiskosten en een fiets afgewezen op de grond dat sprake is van een voorliggende voorziening, omdat appellante voor deze kosten gebruik kan maken van de scholierenvergoeding. Aan de afwijzing voor de kosten van kleding, een bank, een magnetron en de reparatie van de televisie heeft het college ten grondslag gelegd dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de eigen middelen moeten worden bestreden.
1.4. Bij afzonderlijke besluiten van 20 september 2010 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 3 juni 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat zij van haar inkomen niet heeft kunnen reserveren, omdat zij van dat inkomen ook haar moeder heeft moeten onderhouden. Tevens is sprake van discriminatie in de zin van artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind aangezien appellante de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd niet, net als andere arme personen, uit de langdurigheidstoeslag kan voldoen, terwijl zij bijzonder kwetsbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De kosten van kleding, bank, magnetron en reparatie van de televisie
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Het gaat hier om kosten die gerekend worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3. Hetgeen appellante heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Appellante ontving ten tijde in geding bijstand ter hoogte van een alleenstaanden-uitkering voor mensen jonger dan 21 jaar. Voorts ontving zij maandelijks bijzondere bijstand voor de kosten voor de huur van haar woning, de energierekening en haar telefoonabonnement. De verleende bijstand wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In de omstandigheid dat appellante van haar inkomen ook haar moeder, die niet voor bijstandsverlening op grond van de WWB in aanmerking komt, in het levensonderhoud heeft voorzien zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die verlening van bijzondere bijstand aan appellante rechtvaardigen. De kosten die appellante maakt om ook haar moeder in het levensonderhoud te voorzien, kunnen niet op de WWB worden afgewenteld. De onderhoudsverplichting van kinderen jegens ouders vindt immers als regel zijn begrenzing in de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De bijstandsuitkering strekt tot levensonderhoud van de gerechtigde en niet tot het scheppen van draagkracht ter voorziening in het levensonderhoud van personen die daarin niet betrokken zijn. Zie de uitspraak van de Raad van 11 september 2012, LJN BX7174.
De kosten van een schoolreis en een fiets
4.4. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Niet in geschil is dat de scholierenvergoeding een voorliggende voorziening is als hier bedoeld.
4.5. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Van een noodsituatie, die alleen door bijstandsverlening voor deze kosten zou kunnen worden weggenomen, is geen sprake. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat zij uit haar inkomen niet heeft kunnen reserveren, omdat zij ook haar moeder heeft moeten onderhouden, is daarom geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
De kosten samen
4.6. Hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot ongerechtvaardigde discriminatie leidt niet tot een ander oordeel nu niet valt in te zien dat appellante ongelijk wordt behandeld ten opzichte van anderen die in verband met het niet voltooid zijn van de referteperiode nog niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komen.
4.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een toewijzing van het verzoek om vergoeding van schade is geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R. Scheffer
JL