ECLI:NL:CRVB:2012:BY5812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4420 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om deel te nemen aan de opleiding tot persoonsbeveiliger en directiechauffeur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juni 2011. De appellant, A. te B., had een aanvraag ingediend om deel te mogen nemen aan de opleiding tot persoonsbeveiliger en directiechauffeur. Deze aanvraag werd afgewezen door de commandant van de Zeestrijdkrachten, die de afwijzing na bezwaar handhaafde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad overwoog dat appellant in tijdelijke dienst was aangesteld als beveiligingsbeambte en inmiddels in vaste dienst was aangesteld. De commandant had aan appellant kenbaar gemaakt dat hij, bij goed functioneren, uitzicht had op een vaste aanstelling. De Raad oordeelde dat de commandant in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen, gezien de omstandigheden en de resterende looptijd van het dienstverband van appellant.

De Raad benadrukte dat de commandant een zekere beoordelingsruimte toekomt bij de beslissing om studiefaciliteiten te verlenen, zoals vastgelegd in artikel 94a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier bevestigde de beslissing.

Uitspraak

11/4420 AW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juni 2011, 10/8324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
Commandant Zeestrijdkrachten (commandant)
Zitting heeft: K. Zeilemaker
Griffier: N.M. van Gorkum
Ter zitting zijn verschenen:
Appellant bij gemachtigde mr. M.M. van Beet.
De commandant bij gemachtigde mr. L.M. Ju.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant was met ingang van 21 november 2009 tot 7 september 2012 in tijdelijke dienst aangesteld als beveiligingsbeambte bij het Marine Beveiligingskorps. Appellant is inmiddels in vaste dienst aangesteld.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de commandant de aanvraag van appellant van 24 maart 2010 om deel te mogen nemen aan de opleiding tot persoonsbeveiliger en directiechauffeur afgewezen. Deze afwijzing heeft de commandant na bezwaar gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Ingevolge artikel 94a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie kunnen, aan de ambtenaar die dat wenst, naar bij ministeriële regeling te stellen regels bepaalde studiefaciliteiten worden verleend, indien de ambtenaar naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel een studie of opleiding voor eigen rekening volgt of heeft voltooid die mede in het belang van de dienst of in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid is.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.2, waarnaar wordt verwezen, met juistheid overwogen dat de rechter een dergelijk besluit slechts terughoudend kan toetsen en dat aan de commandant een zekere beoordelingsruimte toekomt bij beantwoording van de vraag of de tegemoetkoming verleend kan worden.
Vast staat dat appellant de opleiding wenst te volgen in het belang van de bevordering van zijn externe werkgelegenheid. Ten tijde van de aanvraag resteerden nog ruim twee en een half jaar van de looptijd van zijn toenmalige dienstverband. De commandant heeft aan appellant kenbaar gemaakt dat hij onder de huidige omstandigheden en bij goed en volledig functioneren, het vooruitzicht heeft om in vaste dienst te worden aangesteld. Hierover zal appellant ten minste zes maanden voor het einde van zijn huidige dienstverband worden geïnformeerd. Appellant heeft verder recent de interne dienstopleiding voor bewaker gevolgd.
Gelet op voorgaande feiten, in onderlinge samenhang bezien, heeft de commandant de aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Verwezen wordt naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
RH