ECLI:NL:CRVB:2012:BY5781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1756 WAO + 11/6958 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAO-uitkering van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 februari 2009 vernietigd en het beroep tegen het besluit van 29 mei 2008 gegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit van 10 oktober 2011 niet onjuist is en dat de aan dit besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft daarbij verwezen naar de tussenuitspraak van 26 augustus 2011, waarin een gebrek in de eerdere beoordeling was gesignaleerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts J. Jonker, die op 14 september 2011 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris heeft op basis van deze aangepaste FML geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 35 tot 45% bedraagt. Appellant was het niet eens met deze conclusie en heeft zijn bezwaren geuit. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de geschiktheid van de functies in twijfel te trekken, gezien de onderbouwing door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.415,--, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 149,-- aan appellant vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/1756 WAO en 11/6958 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 februari 2009, 08/1087 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 november 2012.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 26 augustus 2011 een tussenuitspraak,
LJN BR6082, gedaan.
Het Uwv heeft op 10 oktober 2011 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op deze gewijzigde beslissing van 10 oktober 2011 heeft appellante bij brief van 30 november 2011 gereageerd. Daarop heeft het Uwv gereageerd bij brief van 26 januari 2012, waarbij was gevoegd een nader rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 9 januari 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft (andermaal) plaatsgevonden op 19 oktober 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.C.A. Reijnders, advocaat. Het Uwv heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan de Raad uitgaat bij zijn oordeelsvorming verwijst hij naar zijn hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan voegt hij het volgende toe.
1.2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker die op 14 september 2011 de voor appellant op 4 juni 2007 vastgestelde FML op de items 4.19 (lopen tijdens het werk) en 5.4 (staan tijdens het werk) heeft aangepast in die zin dat zij op deze items zwaardere beperkingen voor appellant heeft vastgesteld. In een rapport van 27 september 2011 is de bezwaararbeidsdeskundige Saris op grond van deze aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat een aantal van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet meer geschikt is voor appellant. Hij heeft een aantal soortgelijke functies voor appellant geselecteerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op
35 tot 45%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van
10 oktober 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de WAO per 1 november 2007 nader vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3. In zijn brief van 30 november 2011 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich evenmin kan verenigen met het besluit van 10 oktober 2011.
Hij is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de aangepaste FML van 14 september 2011 en dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Aangezien het in 1.2 weergegeven besluit van 10 oktober 2011 aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 10 oktober 2011.
2.2. In de tussenuitspraak ligt besloten dat de Raad zich heeft kunnen verenigen met de voor appellant op 4 juni 2007 vastgestelde FML, behoudens met de in de items 4.19 en 5.4 vastgestelde lichte beperkingen. Daartoe wordt overwogen dat de Raad zich in die uitspraak geheel heeft geschaard achter de bevindingen van de deskundige H.C. Klomps, waaronder zijn standpunt dat er geen aanleiding is om een andere deskundige te raadplegen. Nu de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker in de op 14 september 2011 vastgestelde FML bij de items 4.19 en 5.4 zwaardere beperkingen heeft opgenomen die bovendien verder gaan dan de conclusies van de deskundige Klomps voor deze items, hetgeen door appellant ook niet wordt bestreden, moet worden geconcludeerd dat met de op 14 september 2011 vastgestelde FML het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek is hersteld. De medische grondslag van het besluit van 10 oktober 2011 kan derhalve niet voor onjuist worden gehouden.
2.3. Met betrekking tot de grond van appellant dat de aan het besluit van 10 oktober 2011 ten grondslag gelegde functies niet geschikt voor hem zijn, wordt overwogen dat de bezwaararbeidskundige in zijn rapporten van 27 september 2011 en 9 januari 2012 deze geschiktheid in voldoende mate heeft aangetoond. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de op 14 september 2011 vastgestelde FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de aan het besluit van 10 oktober 2011 ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant.
2.4. Uit 2.2 en 2.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, dat het beroep tegen het besluit van 29 mei 2008 gegrond dient te worden verklaard en dat dit besluit dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit 10 oktober 2011 moet ongegrond worden verklaard.
3. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-- en voor verleende bijstand in hoger beroep op € 1.771,-- in totaal derhalve op € 2.415,--.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
-verklaart het beroep tegen het besluit in beroep van 10 oktober 2011 ongegrond;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.415,--, waarvan € 1.771,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
-bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
GdJ