ECLI:NL:CRVB:2012:BY4649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3098 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op baangarantie voor ambtenaar na reorganisatie gemeente Losser

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtspositie van een ambtenaar van de gemeente Losser. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.H. Teiken, was werkzaam als eerste medewerker bij de gemeente, maar zijn functie verviel gedeeltelijk door een reorganisatie. De appellant was van 17 maart 2008 tot 1 oktober 2009 gedetacheerd bij een andere werkgever. Op 28 december 2009 werd hij boventallig verklaard, met de mededeling dat er ontslag zou volgen als er binnen twee jaar geen passende functie voor hem beschikbaar zou komen. Het college van burgemeester en wethouders van Losser verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond, met name met betrekking tot zijn claim op een baangarantie.

De rechtbank Almelo had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat het college eerder beleid had gevoerd dat een baangarantie inhield. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare gegevens geen grond boden voor de stelling dat er een algemeen beleid bestond dat boventallig verklaarde ambtenaren een baangarantie zou bieden. De Raad concludeerde dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was, omdat de reorganisatie die tot de boventalligheid leidde niet voortkwam uit een bezuinigingsoperatie, en dat er geen vergelijkbare gevallen waren die rechtvaardigden dat de appellant een baangarantie zou ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 november 2012.

Uitspraak

11/3098 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 april 2011, 10/786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Losser (college)
Datum uitspraak: 29 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.H. Teiken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Teiken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. Smeijers en mr. J. Koopman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam bij de gemeente Losser in de functie van eerste medewerker van het team [afdeling]. Als gevolg van een reorganisatie van de [afdeling], waarbij de teams Inkomen en Werk per 1 februari 2008 zijn samengevoegd, is de functie van appellant voor een deel vervallen.
1.2. Appellant is van 17 maart 2008 tot 1 oktober 2009 gedetacheerd geweest bij
[werkgever].
1.3. Nadat appellant het voornemen daartoe is meegedeeld en hij daarop zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college appellant bij besluit van 28 december 2009 met ingang van 1 januari 2010 boventallig verklaard en de bepalingen van het Sociaal Statuut gemeente Losser 2004 met ingang van die datum op hem van toepassing verklaard. Daarbij is appellant tevens meegedeeld dat het college zal moeten overgaan tot het verlenen van ontslag op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Losser, als voor hem binnen de termijn van twee jaar na 1 januari 2010 geen geschikte of passende functie wordt gevonden.
1.4. Bij besluit van 22 juni 2010 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 december 2009 ongegrond verklaard voor zover appellant recht meent te hebben op een baangarantie.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze houden in dat het college op twee momenten expliciet als beleid heeft kenbaar gemaakt dat sprake is van een baangarantie dan wel een beginsel van ‘mens volgt werk’, te weten bij de doorontwikkeling van de organisatie in 2009 en bij de samenvoeging van de bedrijfsvoering met de gemeente Enschede in april 2010. Het betreft hier 75 ambtenaren op een totaal aantal van 200 ambtenaren. Volgens appellant is in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door voor hem hierop een uitzondering te maken.
3.2. Het college heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep is net als het beroep uitsluitend gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om appellant in aanmerking te brengen voor een baangarantie.
4.2. De beschikbare gegevens bieden geen grond voor de stelling van appellant dat het college het beleid voert om boventallig verklaarde ambtenaren een baangarantie te geven. Daarvoor is ontoereikend dat het college in 2009 met het georganiseerd overleg eenmalig een baangarantie is overeengekomen voor 20 medewerkers die boventallig werden als gevolg van een ombuigingsoperatie. Het bestaan van een algemene baangarantie kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat voor 55 andere medewerkers het ‘mens volgt werk’ principe gold in het kader van afspraken tussen de gemeenten Losser en Enschede over samenwerking op het gebied van bedrijfsvoering. Aan de brief van 1 juli 2010 van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden over de uitwerking van de CAO 2009-2011 kan appellant volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 oktober 2009, LJN BK0687) geen aanspraak op een baangarantie ontlenen. Ten tijde van het bestreden besluit was in de gemeente Losser nog niet door middel van de vaststelling van een rechtspositioneel voorschrift of beleidsregel uitwerking gegeven aan het uitgangspunt ‘geen gedwongen ontslagen’, dat deel uitmaakt van het principeakkoord over de arbeidsvoorwaarden in de sector gemeenten.
4.3. Anders dan bij de onder 4.2 genoemde reorganisaties, lag aan de reorganisatie waardoor appellant boventallig is geworden geen bezuinigingsoperatie ten grondslag. Daarom is geen sprake van rechtens relevante vergelijkbare gevallen, zodat het college het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden door appellant een baangarantie te onthouden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker