11/3539 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 19 mei 2011, 11/187 en 11/273 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (college)
Datum uitspraak: 27 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft de heer [S.] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door de heer [S.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L.A.A. Mous.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In het kader van een eerdere aanvraag om bijstand van appellant van 26 augustus 2009 is gebleken dat appellant bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als contactpersoon en algemeen directeur van de eenmanszaak [eenmanszaak]. Deze aanvraag is bij besluit van 5 november 2009 buiten behandeling gesteld op de grond dat wegens het ontbreken van een aantal gegevens het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
1.2. Op 24 september 2010 heeft appellant een nieuwe aanvraag ingediend. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft het college appellant in verband met de verdere behandeling van zijn aanvraag verzocht op uiterlijk 22 oktober 2010 onder meer de volgende gegevens te verstrekken:
- huurcontract [verhuurder] en bewijs van betaling van de huur voor de woning [adres];
- bewijsstukken, overzicht van actuele schulden;
- jaarrekeningen 2008, 2009 en boekhouding over de jaren 2008, 2009 en 2010 van [eenmanszaak];
- belastingaangiften en (voorlopige) belastingaanslagen 2008, 2009 en 2010.
1.3. Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan het verzoek om de onder 1.2 genoemde gegevens binnen de gegeven hersteltermijn te overleggen.
1.4. Bij besluit van 21 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2010 ongegrond verklaard.
1.5. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag heeft het college bij besluit van 9 januari 2012 aan appellant bijstand verleend met ingang van 23 december 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens hem niet te verwijten valt. Kort samengevat stelt hij daarover dat hem de middelen ontbraken om de gevraagde jaarrekeningen op te laten stellen en hij voorts niet de beschikking had over de overige door het college gevraagde gegevens.
4. De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Inzicht in de feitelijke woonsituatie van de aanvrager en duidelijkheid over zijn financiële omstandigheden, ook over de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode, is in de regel noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen.
4.2. Vaststaat dat appellant de onder 1.2 genoemde gegevens niet heeft verstrekt binnen de in de brief van 7 oktober 2010 gegeven hersteltermijn. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen staat daarom ter beoordeling of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan in een geval als hier aan de orde ontbreken indien het gaat om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3. Appellant heeft in de eerste plaats niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om meer duidelijkheid te geven over zijn woonsituatie. Indien, zoals appellant stelt, de gevraagde bewijsstukken met betrekking tot de door hem bewoonde woning niet voorhanden waren, had het op zijn weg gelegen om deze duidelijkheid op andere wijze te geven, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van de verhuurder van zijn woning. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk was.
4.4. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest om ook maar enig inzicht in zijn financiële situatie in de periode voorafgaande aan zijn aanvraag te geven. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij niet ten minste een overzicht van zijn actuele schulden heeft kunnen geven. Voorts heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest aan de hand van de gegevens die wel voorhanden waren meer duidelijkheid te verstrekken over zijn toenmalige financiële situatie, ook al zou het zo zijn geweest - zoals appellant wisselend heeft verklaard - dat een gedeelte van deze stukken door brand dan wel beslaglegging ten tijde van belang niet of niet meer te zijner beschikking stonden. Dit alles klemt te meer daar appellant - zoals ter zitting is gebleken - bij zijn latere aanvraag van november 2011 kennelijk wel in staat is gebleken de nodige stukken over zijn financiële situatie te overleggen, waaronder een door een accountant opgemaakt rapport inzake de jaarcijfers over 2008 en 2009.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het college bevoegd was om de aanvraag van 24 september 2010 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen en dat van deze bevoegdheid in redelijkheid gebruik is gemaakt.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs