Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2011, 11/1043 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
Datum uitspraak: 23 november 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H. Vosmeijer, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.L. Fronik, kantoorgenote van mr. Vosmeijer.
1.1. Bij besluit van 7 juli 2008 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat betrokkene met ingang van 23 juni 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 5 december 2008 ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 7 oktober 2010 (09/227) heeft de rechtbank Amsterdam het namens betrokkene ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 5 december 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft hiertoe (voor zover relevant in de onderhavige procedure) overwogen dat de medische grondslag van het besluit van 5 december 2008 niet deugdelijk is. Ten aanzien van de gewrichtsklachten van betrokkene is onvoldoende gemotiveerd door de bezwaarverzekeringsarts dat deze niet leiden tot meer beperkingen dan aangenomen. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende gemotiveerd waarom hij voorbij gaat aan de door de behandelaars gestelde diagnose, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat voor zover de bezwaarverzekeringsarts heeft willen betogen dat geen sprake kan zijn van objectiveerbare beperkingen ten gevolge van depressieve klachten als deze voortkomen uit niet reëel te achten lichamelijke klachten, zij dit betoog ongefundeerd acht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat de klachten ten gevolge van diabetes, benauwdheid en hypertensie door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. Nu zij het besluit van 5 december 2008 heeft vernietigd in verband met een ondeugdelijke medische grondslag is de rechtbank niet toegekomen aan bespreking van de arbeidskundige grondslag.
1.3. Beide partijen hebben berust in de uitspraak van de rechtbank.
1.4. Vervolgens heeft appellant ter uitvoering van het bij deze uitspraak bepaalde een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 9 maart 2011 (bestreden besluit), genomen. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 23 juni 2008 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.5. Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld omdat zij meent dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij heeft erop gewezen dat haar fysieke beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij haar behandelend psycholoog. De medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts is onjuist en daarom is ook het hierop gebaseerde oordeel van de bezwaarverzekeringsarts betreffende de duurzaamheid van haar beperkingen onjuist.
1.6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep wederom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voorzover een IVA-uitkering is geweigerd, waarbij zij heeft bepaald dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen met inachtneming van het bij deze uitspraak overwogene. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen onder de overweging dat aan het bestreden besluit (wederom) geen zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt nu zonder deugdelijke onderbouwing is afgeweken van de visie van de behandelende revalidatiearts en voorts ten aanzien van de psychische klachten is afgeweken van de door de behandelende sector gestelde diagnose en een eigen, (waarschijnlijkheids)diagnose hiervoor in de plaats is gesteld zonder overleg met de behandelaar of inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Nu het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend medisch onderzoek ondeugdelijk is, dient dit gebrek eerst te worden hersteld. Vervolgens kan dan een deugdelijke beoordeling van de duurzaamheid van de, op verantwoorde wijze vastgestelde, beperkingen plaatsvinden.
2. Appellant is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Hierbij is aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte lijkt te focussen op de door de bezwaarverzekeringsarts gehanteerde psychiatrische diagnose, welke afwijkt van die van de behandelaars, terwijl het bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet zozeer gaat om de diagnose als wel om de beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 10 februari 2011 medisch onderzoek verricht bij betrokkene. Hij wijkt weliswaar af van de door de behandelaar gestelde diagnose maar motiveert dit zorgvuldig en neemt bovendien forse(re) beperkingen aan op het psychisch vlak. Ook wat betreft de gewrichtsklachten gaat de rechtbank geheel voorbij aan het door de bezwaarverzekeringsarts in februari 2011 verrichte medisch onderzoek, waarbij hij vast heeft gesteld welke bewegingen in praktijk mogelijk zijn en concludeert dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen fysieke beperkingen juist zijn. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts, zich baserend op deze medische beoordeling, bij rapportage van 2 maart 2011 afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van duurzaamheid van de aangenomen beperkingen, omdat op 23 juni 2008 geen sprake was van een situatie waarin gesproken moet/kan worden van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad op dit punt (onder andere: uitspraak van 2 september 2011, LJN BR6695) is het vervolgens aan de verzekerde om zijn standpunt dat de prognose van de verzekeringsarts niet deugdelijk was voldoende te onderbouwen. Nu betrokkene op dit punt geen tegenbewijs heeft geleverd is er geen reden om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Bij het bestreden besluit is vastgesteld dat betrokkene per 23 juni 2008 recht heeft op een WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
3.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 10 februari 2011 een uitgebreid medisch onderzoek verricht bij betrokkene, waarbij hij ook aandacht heeft besteed aan de informatie van haar behandelaars bij De Geestgronden van 18 november 2008 en 10 maart 2009. Uit hoofde van zijn eigen specifieke deskundigheid als bezwaarverzekeringsarts heeft hij, onder verwijzing naar het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressie, vastgesteld dat onvoldoende argumenten bestaan om van een depressie te spreken maar dat wel duidelijke aanwijzingen zijn gevonden voor een angststoornis niet anderszins omschreven, met veel trekken van een obsessief compulsieve stoornis. In verband met de waarschijnlijkheidsdiagnose van angststoornis heeft hij een aantal aanvullende beperkingen gesteld, neergelegd in de FML van 14 februari 2011, ten aanzien van de rubrieken Persoonlijk functioneren en Sociaal functioneren evenals een urenbeperking van 20 uur per week op preventieve basis en enige beperkingen ten aanzien van de werktijden. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht naar de op de datum in geding bestaande medisch objectiveerbare, psychische beperkingen van betrokkene. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van de eigen deskundigheid een medische beoordeling verricht, welke hij bovendien van een afdoende medische onderbouwing heeft voorzien. Er is geen grond voor twijfel aan de door hem vaststelde psychische beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 14 februari 2011.
3.4. Ook de gewrichtspijnen van betrokkene zijn door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig beoordeeld. Hij heeft de informatie van haar behandelend revalidatiearts Krijnen-Fonteijn van 16 oktober 2008 meegewogen bij de beoordeling van de beperkingen. Hoewel hij geen uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft verricht bij betrokkene, heeft hij wel haar looppatroon geobserveerd en haar pols- en handgewrichten onderzocht, waarbij hij geen afwijkingen heeft geconstateerd, met uitzondering van wat wisselend gebruik van de linkerarm. Wel heeft hij vastgesteld dat het onderzoek aan de linkerhand en -pols pijnlijk is. De conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de verzekeringsarts voldoende beperkingen heeft aangenomen in verband met de gewrichtsklachten acht de Raad afdoende onderbouwd.
3.5. Bij rapportage van 2 maart 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts de duurzaamheid van de beperkingen van betrokkene beoordeeld. Hij heeft toegelicht dat geen sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie, noch van een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat, omdat de psychiatrische kernproblematiek van de angststoornis (nog) niet is behandeld. Uit het verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen blijkt dat onder gerichte behandeling herstel geenszins is uit te sluiten. Overigens is in hoger beroep door de bezwaarverzekeringsarts bij rapportage van 6 maart 2012 nog toegelicht dat ook als toch sprake blijkt te zijn van een stemmingsstoornis, deze goed behandelbaar is, hetgeen ook blijkt uit het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressie. Nu namens betrokkene hier geen medische stukken tegenover zijn gesteld die twijfel oproepen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, ziet de Raad geen grond voor twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de duurzaamheid van de medische beperkingen van betrokkene. Verwezen wordt naar de, door appellant terecht aangehaalde rechtspraak van de Raad op dit punt (onder andere: uitspraak van de Raad van
1 oktober 2010 LJN BN9226 en van 2 september 2011, LJN BR6695).
3.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012.