ECLI:NL:CRVB:2012:BY3893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7394 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling Anw-uitkering en zorgvuldigheid bij uitbetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nabetaling van een Anw-uitkering. De appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, had betrokkene, [A. te B.], bij een herzien besluit op bezwaar op 5 oktober 2009 laten weten dat de uitkering met ingang van november 2004 zou worden voortgezet. Op 9 oktober 2009 heeft de Svb betrokkene medegedeeld dat zij recht had op een nabetaling van € 28.635,62, plus wettelijke rente van € 7.196,49. Het bezwaar tegen deze besluiten werd niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank Dordrecht vernietigde dit besluit later. De Centrale Raad oordeelde dat de Svb niet in strijd met de wet had gehandeld door de nabetaling in één keer uit te betalen zonder voorafgaand overleg met betrokkene. De Raad stelde vast dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de Svb had moeten overleggen over de meest fiscaal gunstige tijdstippen van betaling, zoals betrokkene had bepleit. De vraag of betrokkene fiscale schade had geleden was niet aan de orde in deze procedure. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7394 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 29 november 2011, 11/622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Appellant heeft zich, daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. Betrokkene is eveneens opgeroepen en is verschenen, bijgestaan door haar zoon [C.].
OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van 15 januari 2009, LJN BH1755, heeft appellant betrokkene bij een herzien besluit op bezwaar van 5 oktober 2009 laten weten de uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW) met ingang van november 2004 te zullen continueren. Met twee besluiten van 9 oktober 2009 heeft appellant betrokkene medegedeeld dat zij recht heeft op een nabetaling van € 28.635,62, alsmede de vergoeding van wettelijke rente over dit bedrag, te weten € 7.196,49. Het bezwaar tegen deze besluiten is niet-ontvankelijk verklaard bij een beslissing van 13 april 2010. Nadat de rechtbank Dordrecht, in een uitspraak van 14 januari 2011, dit besluit had vernietigd, heeft appellant bij beslissing van 7 april 2011 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit en de besluiten van 9 oktober 2009 vernietigd voor zover appellant daarbij heeft besloten het aan betrokkene verschuldigde bedrag in één keer uit te betalen. De rechtbank overweegt daarbij dat de Svb zich had moeten realiseren dat het in één keer uitbetalen van de nabetaling en de wettelijke rente voor betrokkene aanzienlijke fiscale gevolgen zou hebben. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid had appellant met betrokkene moeten overleggen over de wijze van uitbetalen.
3.1 In hoger beroep is uitsluitend aan de orde de vraag of appellant onrechtmatig heeft gehandeld door, zonder voorafgaand overleg met betrokkene, het aan betrokkene toekomende bedrag in één keer uit te betalen en hierdoor in de voorbereiding van de besluiten van 9 oktober 2009 in de benodigde zorgvuldigheid te kort is geschoten. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag ontkennend.
3.2. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de ANW betaalt appellant de uitkering waarop op grond van de ANW recht bestaat. Artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt sinds 1 juli 2009 binnen welke termijn betaald dient te worden. Artikel 4:87, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Blijkens de memorie van toelichting is bij de laatste zinsnede gedacht aan de situatie dat een betrokkene eerst vanaf een bepaalde datum een geldelijke aanspraak heeft en daar ruim van te voren een aanvraag toe indient (Kamerstukken II 2006/07, 31 124, nr. 3, p. 6). Daarvan is in het geval van betrokkene geen sprake.
3.3. Door, nadat op 9 oktober 2009 door de Svb besluiten waren genomen over de hoogte van de nabetaling en de wettelijke rente, deze bedragen zo spoedig mogelijk aan betrokkene over te maken, kan niet gezegd worden dat appellant gehandeld heeft in strijd met de wet of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals de zorgvuldigheid. Er zijn geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat appellant met betrokkene in overleg had moeten treden teneinde de voor betrokkene fiscaal meest gunstige tijdstippen van betaling te bepalen, zoals betrokkene in essentie heeft bepleit. Indien een nabetaling leidt tot belastingschade is een verzoek om vergoeding van deze schade volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel toewijsbaar (zie bijvoorbeeld 30 september 2011, LJN BT6353).
De vraag of, en zo ja, tot welke hoogte, betrokkene fiscale schade heeft geleden is echter geen onderwerp van dit geding. Appellant heeft meerdere malen aangegeven de fiscale schade te zullen vergoeden maar daarvoor wel een, met (in het bijzonder fiscale) stukken, gemotiveerde onderbouwing nodig te hebben. Het is aan betrokkene hier wel of geen gehoor aan te geven.
4. Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd zal worden. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) Z. Karekezi