11/4004, 11/4005 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2011, 10/2521, 10/5955 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 15 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zundert. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E Eind.
1.1. Appellante, geboren [in] 1937, heeft vanaf 2002 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Zij woonde in Turkije. Bij besluit van 13 juli 2005 heeft de Svb het pensioen geschorst omdat appellante niet reageerde op verzoeken om informatie. Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft de Svb het pensioen beëindigd omdat appellante nog steeds niet had gereageerd op de verzoeken om informatie.
1.2. Op 24 juli 2009 heeft [naam zoon], jongste zoon van appellante, het kantoor van de Svb in Rotterdam bezocht met een vraag over beëindiging van de zorgverzekering van appellante. Daarbij heeft de Svb meegedeeld dat het pensioen opnieuw kan worden aangevraagd via het SSK in Turkije. Bij brief van 5 november 2009 is verzocht om herleving van de uitkering. Bij besluit van 29 december 2009 heeft de Svb met ingang van november 2008 AOW-pensioen toegekend. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 19 april 2010 gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 29 december 2009 herroepen en alsnog met ingang van juli 2008 AOW-pensioen toegekend. Bij besluit van 29 oktober 2010 zijn de bewaren tegen de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard, wegens niet-verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren tegen de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft niet tijdig bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Volgens de rechtbank moet 2 november 2009 als aanvangsmoment van de bezwaartermijn gelden, omdat op deze datum de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 bij appellante bekend moeten zijn geweest. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de besluiten op 24 juli 2009 aan de zoon van appellante zijn uitgereikt. Voorts zijn er volgens de rechtbank geen aanknopingspunten om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
2.2. Met betrekking tot de toekenning van het pensioen met ingang van juli 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die meebrengt dat het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht zou moeten worden toegekend.
3.1. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005, omdat zij noch [naam zoon] op de hoogte zijn gesteld van deze besluiten. Zij stelt deze pas in 2010 via mr. Van Zundert te hebben ontvangen. De besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 zijn ten onrechte niet rechtstreeks aan appellante gezonden. Volgens appellante heeft zij [K.] geen permanente machtiging verleend maar slechts een machtiging voor de behandeling van de AOW-aanvraag.
3.2. Appellante heeft voorts het standpunt ingenomen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van het pensioen met terugwerkende kracht vanaf augustus 2005 rechtvaardigen. Appellante bevond zich in een financieel en psychisch ernstige situatie. Zij was aangewezen op hulp van familie en buren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet aannemelijk is dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt. De bezwaartermijn is aangevangen met de bekendmaking van de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 op de in artikel 3:4 van de Awb voorgeschreven wijze zijnde verzending ervan aan [K.].
4.2. De stelling van appellante dat [K.] niet permanent maar slechts tijdelijk zou zijn gemachtigd moet worden verworpen. De machtiging vermeldt geen uitdrukkelijke en ondubbelzinnige beperking van de geldigheid(sduur). Van appelante mocht worden verwacht dat zij, indien de machtiging slechts voor een bepaald doel of beperkte tijd wordt verleend, dit duidelijk en ondubbelzinnig kenbaar maakt. Daarbij komt dat de Svb heeft gesteld dat ook nog na de toekenning van het pensioen in 2002 via [K.] een adequate correspondentie heeft plaatsgevonden, hetgeen door appellante onvoldoende gemotiveerd is betwist. Appellante heeft niet duidelijk gemaakt of de heer [K.] ontkent tussen 2002 en 2005 correspondentie met de Svb te hebben gevoerd of brieven te hebben ontvangen. Aangenomen moet worden dat het voor appellante dan wel [K.] kenbaar was dat de Svb de machtiging niet beperkt had opgevat. Indien appellante de bedoeling heeft gehad om de machtiging te beperken, had het op haar weg gelegen om de Svb, die de machtiging kennelijk niet aldus had opgevat, daarvan alsnog op de hoogte te stellen. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de heer [K.] in die periode is verhuisd zonder de Svb daarvan in kennis te stellen. De namens appellante betrokken stelling dat de Svb heeft nagelaten de vóór 2005 aan [K.] verzonden brieven (nogmaals) over te leggen, kan aan het voorgaande niet afdoen.
Nu appellante een gemachtigde had aangewezen, zonder dat daarbij een onmiskenbare beperking van de geldigheid(sduur) van deze aanwijzing was opgenomen, en voor appellante kenbaar was dat de Svb de machtiging (terecht) niet als zodanig had opgevat en nu voorts [K.] is verhuisd zonder de Svb daarvan in kennis te stellen, kan niet worden gezegd dat de Svb gehouden was de besluiten niet aan de gemachtigde [K.], maar aan appellante zelf te zenden.
4.3. In eerdere uitspraken van de Raad, waaronder de uitspraak van 2 september 2011, LJN BR6740, is beslist dat, indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, het op de weg van de geadresseerde ligt feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Bij latere ontvangst heeft de geadresseerde niet alsnog de volledige bezwaartermijn ter beschikking, maar dient deze zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar te maken of beroep in te stellen.
4.4. Niet kan worden geoordeeld dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest tijdig bezwaar te maken. Door of namens appellante is niet zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt nadat zij of haar gemachtigde van de besluiten op de hoogte was.
4.5. Niet aannemelijk is de stelling van appellante dat zij en [naam zoon] eerst in 2010 van de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 op de hoogte zijn geraakt. [naam zoon] heeft op 24 juli 2009 het kantoor van de Svb te Rotterdam bezocht, waarbij hem de inhoud van de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 is meegedeeld. In het midden kan blijven of hierbij deze besluiten daadwerkelijk zijn overhandigd. In het geval deze niet spontaan door de Svb zouden zijn verstrekt, is aannemelijk dat deze op eerste verzoek van [naam zoon] zouden zijn meegegeven. Ter zitting is van de zijde van de Svb toegelicht dat dossierstukken vanaf 2005 digitaal in alle Svb-kantoren raadpleegbaar en afdrukbaar zijn.
4.6. Door of namens appellante diende zo spoedig mogelijk na het bezoek van [naam zoon] op 24 juli 2009 bezwaar te worden gemaakt. In het midden kan blijven of de brief van 5 november 2009 als bezwaarschrift moet worden aangemerkt, omdat de ontvangst op 6 november 2009 niet als zo spoedig mogelijk kan worden aangemerkt. Ook het formulier dat betrekking heeft op de hernieuwde aanvraag van het pensioen, dat door het Turkse orgaan SGK is toegezonden, kan niet als bezwaarschrift worden aangemerkt. Niet aannemelijk is dat het stempel "5 augustus 2009" op één van de in het Turks opgestelde stukken een ontvangstdatum aanduidt, onder meer omdat op het voorblad van het formulier door het SGK de vaststellingsdatum 2 november 2009 is vermeld.
4.7. Geconcludeerd moet worden - in navolging van de rechtbank - dat het bezwaar tegen de besluiten van 13 juli 2005 en 13 oktober 2005 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.8. Er is geen aanleiding aan te nemen dat de Svb het AOW-pensioen ten onrechte niet met ingang van een eerder tijdstip dan juli 2008 heeft toegekend. Geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar zou moeten worden toegekend. Niet gebleken is dat appellante of haar gemachtigde niet in staat waren na de beëindiging van het pensioen in 2005 een nieuwe aanvraag in te dienen. Daaraan doet niet af, hetgeen namens appellante is gesteld, dat zij dementerend en vergeetachtig was. Appellante heeft daarbij immers hulp van derden - zoals familieleden - kunnen inroepen en heeft ook daadwerkelijk hulp van familie ontvangen.
4.9. De stelling van appellante dat zij geen nieuwe aanvraag heeft gedaan, maar om hervatting van het pensioen heeft gevraagd, moet worden verworpen. De aanvraag van appellante is terecht beoordeeld in het kader van artikel 16 van de AOW. In een uitspraak van 25 november 2005, LJN AU6893, heeft de Raad geoordeeld dat een nieuwe aanvraag volgend op de intrekking van de uitkering op grond van artikel 34, eerste lid, onder c, van de Algemene Nabestaandenwet (ANW), geen herhaalde aanvraag is als bedoeld in of analoog aan artikel 4:6 van de Awb, voor zover deze aanvraag betrekking heeft op een periode gelegen na de datum van intrekking. De Svb heeft het pensioen van appellante beëindigd op grond van het met artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de ANW overeenkomende artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de AOW. In lijn met hetgeen in de genoemde uitspraak in het kader van de ANW is overwogen dient de aanvraag om AOW-pensioen in de hiervoor bedoelde omstandigheden van een voorafgaande beëindiging te worden beoordeeld op grond van artikel 16 van de AOW.
6. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van Z. Karekezi, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2012.