11/5480 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 augustus 2011, 11/2023 WWB (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak 13 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B. Zebregs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.B. Zebregs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G. Smout.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Het college heeft desgevraagd een nadere reactie ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens een nadere zitting achterwege gelaten, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds oktober 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 5 oktober 2010 heeft zij een aanvraag gedaan voor onder meer medische kosten tot een bedrag van € 2.553,72. Appellante heeft deze kosten in de jaren 2008 tot en met 2010 gemaakt. De zorgverzekeraar heeft deze kosten niet of niet volledig vergoed. Op 21 oktober 2010 heeft het college appellante een termijn gesteld om nadere gegevens over te leggen met betrekking tot deze aanvraag. Het betreft facturen van de tandarts waarop de zogenoemde UPT-codes staan en de facturen van de medicijnen. Appellante heeft deze stukken niet overgelegd.
1.2. Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college voor zover hier van belang de aanvraag voor de medische kosten niet in behandeling genomen, omdat de gevraagde gegevens niet zijn verstrekt.
1.3. Op 9 november 2010 heeft appellante opnieuw een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor medische kosten tot een bedrag van € 2.553,72. Daarbij heeft appellante berichten van de zorgverzekeraar gestuurd waaruit deze kosten blijken. Het betreft kosten uit de jaren 2008 en 2009 (kosten uit 2008 en 2009), kosten van verplicht eigen risico en van vaccinatie in het buitenland. Voorts betreft het kosten uit 2010 van acupunctuur, epilatie, tandarts, farmacie, paramedische hulp, overige, orthodontie en medicijnen (kosten uit 2010). Bij brief van 1 december heeft het college gevraagd om facturen ten aanzien van de kosten uit 2010 over te leggen vóór 15 december 2010. Daarbij is meegedeeld dat indien deze bewijsstukken niet zijn ingeleverd, de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.
1.4. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college als volgt beslist op de aanvraag van 9 november 2010. Het college heeft de aanvraag voor zover die betrekking heeft op de kosten uit 2008 en 2009 afgewezen omdat die te laat is ingediend. De aanvraag voor zover die betrekking heeft op de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering, wordt afgewezen op de grond dat het eigen risico niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. De kosten van vaccinatie hebben betrekking op het buitenland en komen daarom niet voor bijstand in aanmerking. Het deel van de aanvraag dat betrekking heeft op kosten uit 2010, wordt niet in behandeling genomen omdat onvoldoende gegevens zijn verstrekt voor de beoordeling van de noodzaak van die kosten.
1.5. Het college heeft bij besluit van 10 februari (bestreden besluit) het bezwaar tegen de besluiten van 24 november 2010 en 16 december 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat zij ten aanzien van de kosten uit 2010 kon volstaan met de overzichten van de zorgverzekeraar. Het college had duidelijker moeten vragen om de originele facturen van de artsen. Ten aanzien van de kosten uit 2008 en 2009 heeft het college niet beslist overeenkomstig zijn beleid. De zorgverzekeraar heeft appellante pas in 2010 duidelijk gemaakt welke kosten vergoed werden en welke zij zelf moet dragen. Het is verder in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoger beroep is slechts in geschil de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten uit 2008 en 2009 en het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten uit 2010. Tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor het eigen risico en voor de kosten van vaccinatie in het buitenland zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Gelet hierop wordt de aangevallen uitspraak slechts aangevochten voor zover daarbij het deel van het bestreden besluit in stand is gelaten dat betrekking heeft op de kosten uit 2008 en 2009 en de kosten uit 2010.
de kosten uit 2008 en 2009
4.2. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 mei 2007, LJN BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij haar administratie niet op orde had, dat zij pas in 2010 aan de hand van een door de zorgverzekeraar verstrekt overzicht kon zien welk deel van de in 2008 en 2009 gemaakte medische kosten zij zelf moest voldoen en dat zij niet wist dat alleen medische kosten in het lopende jaar voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit zijn geen bijzondere omstandigheden als onder 4.2 bedoeld. Appellante wist dat de kosten gemaakt werden en had eerder kunnen weten dat deze niet of niet geheel vergoed zouden worden, indien zij haar administratie tijdig op orde had gebracht.
4.4. Het college hanteerde ten tijde in geding bij het verlenen van bijzondere bijstand - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende beleid. De aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt. In afwijking van deze regel kan bijzondere bijstand worden verleend met terugwerkende kracht. In dat geval wordt onderzocht of de gemaakte kosten noodzakelijk waren en of de aanvrager bijstandbehoevend was. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord kan bijstand met terugwerkende kracht worden verleend tot uiterlijk 1 januari van het lopende kalenderjaar. Dit beleid moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 8 februari 2012, LJN BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast. Gezien de beperkte toetsing van het beleid zoals hiervoor omschreven, komt de Raad niet toe aan de door appellante aangevoerde beroepsgrond dat dit beleid in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.5. De aanvraag voor de in de jaren 2008 en 2009 gemaakte kosten van medische zorg is ingediend op 5 oktober 2010 en op 9 november 2010. Het college heeft daarom de aanvraag om de bijzondere bijstand voor de kosten uit 2008 en 2009 in overeenstemming met zijn beleid mogen afwijzen op de grond dat deze te laat, te weten niet in het kalenderjaar waarin de kosten zich hebben voorgedaan, is ingediend. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.
4.6. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of stukken om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.7. Het college heeft in het kader van die beoordeling appellante met een brief van 21 oktober 2010 gevraagd om de facturen van de tandarts waaruit de UPT codes te achterhalen zijn en de facturen van de medicijnen. Met een brief van 23 november 2010 heeft het college appellante opnieuw verzocht deze gegevens te overleggen, alsmede de facturen van de orthodontie. Met een brief van 1 december 2010 is appellante opnieuw gevraagd deze stukken in te dienen. Daarbij is vermeld dat als deze stukken uiterlijk 15 december 2010 niet zijn ontvangen, het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Vaststaat dat appellante binnen de in deze brief gestelde termijn niet heeft gereageerd en de gevraagde stukken niet heeft verstrekt.
4.8. Appellante heeft bij haar aanvraag van 9 november 2010 stukken overgelegd, te weten een aantal overzichten van de Zorgverzekeraar DSW, een aantal rekeningen van de tandarts en van medicijnen en stukken over het verplichte eigen risico in de jaren 2008, 2009 en 2010. Volgens appellante beschikte het college daarmee over voldoende informatie om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. De overzichten van de zorgverzekeraar bevatten gedeclareerde en vergoede bedragen en in algemene termen omschreven medische zorg als tandarts, farmacie, paramedische hulp, overige, orthodontie en medicijnen. Het college heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat op grond van deze stukken niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze kosten noodzakelijk waren. De facturen zijn opgevraagd om te zien om welke medische behandeling het ging of welke arts de behandelaar was, zodat het college deze kan benaderen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dus om overlegging van deze gegevens mogen verzoeken.
4.9. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen staat tevens ter beoordeling of appellante een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens. De verwijtbaarheid kan in een geval als het hier aan de orde ontbreken indien het gaat om gegevens waarover appellante niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. In dat geval ligt het op de weg van de betrokkene om tijdig, dat wil zeggen binnen die termijn, om verlenging daarvan te verzoeken.
4.10. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, redelijkerwijs niet tijdig kon beschikken over de facturen van de kosten waarvoor zij bijstand aanvraagt. Zij had van de facturen een kopie kunnen maken voordat zij het originele exemplaar naar de zorgverzekeraar stuurde. Voor zover zij deze toch niet binnen de gestelde termijn kon verstrekken, bijvoorbeeld, zoals zij stelt, omdat zij de facturen bij de zorgverzekeraar moest opvragen, heeft zij niet tijdig om verlenging van de termijn verzocht. Voor zover het haar niet duidelijk was, zoals zij stelt, welke facturen het college nodig had, had zij daar tijdig naar moeten informeren.
4.11. Namens appellante zijn op 11 januari 2011 nadere stukken, waaronder facturen van medische kosten uit het jaar 2010 ingediend. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 13 februari 2007, LJN AZ8580) brengen de aard en inhoud van het primaire besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, met zich mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of stukken betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest om die informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. Hiervan is in dit geval geen sprake.
4.12. Gelet op wat in 4.6 tot en met 4.11 is overwogen, was het college bevoegd de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten uit 2010 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellante aanvoert bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.13. Uit hetgeen onder 4.5 en 4.12 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte