Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2011, 10/4144 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 8 november 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012 en 20 juli 2012. Appellante is op beide zittingen niet verschenen. De Svb heeft zich op beide zittingen laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Tijdens de hiervoor genoemde zittingen is het onderzoek geschorst, in eerste instantie om de Svb de gelegenheid te geven zich te beraden en, na kennisneming van de brief van de Svb van 2 juli 2012, om appellante de gelegenheid te bieden vragen van de Svb te beantwoorden. Appellante heeft bij brief van 13 juli 2012 de vragen van de Svb beantwoord. Tevens heeft zij bij brief van 14 augustus 2012 haar standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 18 oktober 2012. Appellante is daarbij met kennisgeving niet verschenen en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellante, geboren [in] 1993, ontving een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) van de Svb.
1.2. Bij besluit van 17 december 2009 heeft de Svb de toegekende wezenuitkering met ingang van oktober 2009 beëindigd, omdat appellante niet langer voldeed aan de voorwaarden voor aanspraak op een wezenuitkering.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door de Svb bij besluit van 29 juli 2010 (bestreden besluit) gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen de datum van eindiging van het recht op wezenuitkering. De Svb heeft nader besloten de wezenuitkering per november 2009 te beëindigen, omdat appellante geen onderwijs volgt en geen van de overige gelijkstellingen genoemd in artikel 26 van de ANW van toepassing zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij na het overlijden van haar moeder ziek is geworden. Deze ziekte heeft twee jaar geduurd en heeft ertoe geleid dat zij haar studie heeft moeten staken. Nadat zij was hersteld kon zij haar studie in Turkije niet voortzetten, omdat zij op grond van de Turkse wetgeving wegens “tijdoverschrijding” niet meer toegelaten werd tot de studie.
3.2. Naar aanleiding van vragen van de Svb heeft appellante bij brief van 13 juli 2012 medegedeeld dat zij geen bewijsstukken heeft van scholen waaruit blijkt dat zij na haar ziekteperiode niet meer toegelaten werd tot het onderwijs. Daarbij heeft appellante het volgende opgemerkt:
“Toen mijn Ziekte was begonnen, toch heb ik schoolonderwijs gevolgd. Maar toen mijn ziekte was opgelopen, ik ging niet meer naar school, omdat toen onderwijs volgen was niet verplicht volgens de Turkse Wetgeving.”
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking door de Svb van de wezenuitkering van appellante per 1 november 2009 in rechte stand kan houden.
4.2. In artikel 26, eerste lid, van de ANW is bepaald dat een kind dat door het overlijden van een verzekerde ouderloos is geworden recht heeft op een wezenuitkering, zolang het de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt. Appellante voldoet op en na 1 november 2009 niet langer aan deze voorwaarde, nu zij [in] 2009 de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.
4.3. Voorts is in het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 26 van de ANW bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid met een kind dat de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt wordt gelijkgesteld een kind van 16 of 17 jaar ten aanzien van wie is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel een van de vrijstellingen van die verplichtingen op grond van die wet van toepassing is. Daarbij is wat betreft de gronden voor vrijstelling onder meer van belang of het kind wegens ziekte of andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school of instelling te bezoeken.
4.4. Uit de door appellante verstrekte informatie blijkt niet dat zij in het najaar van 2009 wegens ziekte verhinderd was de door haar gewenste school of opleiding te volgen. Appellante heeft zelf duidelijk medegedeeld dat zij gedurende twee jaar ziek is geweest na het overlijden van haar moeder en dat zij daarna weer hersteld was. De Svb heeft derhalve terecht geconcludeerd dat een vrijstelling wegens ziekte voor appellante niet van toepassing was.
4.5. Evenmin is gebleken van andere gewichtige omstandigheden op grond waarvan appellante vanaf het najaar van 2009 verhinderd was een school of instelling te bezoeken. Appellante heeft weliswaar aangevoerd dat zij na haar ziekteperiode niet toegelaten werd tot het onderwijs in Turkije, hetgeen wellicht een omstandigheid als hiervoor bedoeld had kunnen opleveren, maar appellante heeft desgevraagd geen bewijsstuk voor haar stelling kunnen leveren. Voorts blijkt uit haar hiervoor onder 3.2 deels weergegeven verklaring dat ook andere omstandigheden kennelijk een rol hebben gespeeld bij het niet verder volgen van onderwijs in Turkije.
4.6. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2012.