ECLI:NL:CRVB:2012:BY2260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-844 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op basis van medische noodzaak en sociale wenselijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2012 uitspraak gedaan in het geding tussen A. te B. (appellant) en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder). Appellant had een aanvraag ingediend voor de vergoeding van de aanschaf van een auto, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak en medisch-sociale wenselijkheid voor de aanschaf van een auto. Appellant, die in 1987 gelijkgesteld was met de vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had psychische klachten die verband hielden met de vervolgingsgevolgen van zijn moeder. Ondanks zijn angstklachten in druk openbaar vervoer, concludeerde de geneeskundig adviseur dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een medische noodzaak voor een auto. De Raad oordeelde dat er geen absolute verhindering was voor het gebruik van openbaar vervoer of taxi, en dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

12/844 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 1 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 november 2011, kenmerk BZ01329098 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is in 1987 met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv, gelijkgesteld met de vervolgde en aan hem zijn een periodieke uitkering en diverse voorzieningen toegekend. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellant in verband staan met de vervolgingsgevolgen van zijn moeder. In januari 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor het vergoeden van de aanschaf van een auto dan wel het verstrekken van een tegemoetkoming voor die aanschaf, op welke aanvraag door verweerder afwijzend is beslist bij besluit van 7 april 2011. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.1. De onderhavige afwijzing berust op de grond dat geen sprake is van een medische noodzaak dan wel een medisch-sociale wenselijkheid voor de aanschaf van een auto door appellant.
2.2. Appellant heeft zowel in bezwaar als in beroep aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de reden waarom hij in [woonland] is gaan wonen. Dit was nodig mede uit financiële overwegingen en om als beeldend kunstenaar te kunnen blijven werken, waarvoor een therapeutische noodzaak bestaat. Gezien de afgelegen ligging van zijn huis heeft hij een auto nodig.
2.3. Bij de toepassing van de artikelen 20 en 21 van de Wuv neemt verweerder tot uitgangspunt dat pas tot toekenning van een vergoeding of tegemoetkoming voor de aanschaf van een auto wordt overgegaan als sprake is van een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar vervoer en van een taxi. In het geval van een vergoeding moet deze absolute verhindering causaal zijn. In het geval van een tegemoetkoming is een non-causale absolute verhindering toereikend, maar moet daarnaast sprake zijn van causale bemoeilijking van het gebruik van openbaar vervoer en taxi. Het beleid van verweerder op dit punt is in vaste rechtspraak van de Raad als aanvaardbaar beoordeeld.
2.4. De Raad acht het standpunt van verweerder dat er bij appellant geen sprake is van een absolute verhindering als onder 2.3 beschreven voldoende onderbouwd. Blijkens het aanvullend sociaal rapport van 23 februari 2011 woont appellant afgelegen en zijn de mogelijkheden van openbaar vervoer beperkt. Appellant bezoekt gemiddeld vier maal per jaar zijn moeder en zijn broer in [A.] en reist dan per auto. Appellant zou in paniek raken als hij van het openbaar vervoer gebruik zou moeten maken. Omdat niet was gebleken dat appellant geen gebruik kon maken van een taxi werd de gevraagde voorziening afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho hem bezocht op zijn huisadres. Deze arts heeft geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de criteria voor een medische noodzaak en medisch sociale wenselijkheid voor een auto. Appellant heeft weliswaar angstklachten als hij met een volle bus, trein of metro moet reizen, maar als het niet te druk is kan hij zich over die angst heen zetten. Angstklachten in een taxi heeft hij niet en lichamelijke beperkingen om met het openbaar vervoer te reizen heeft hij evenmin. Verweerder heeft de bevindingen en conclusies van deze arts bij het bestreden besluit mogen volgen.
2.5. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door en namens appellant is aangevoerd geen aanleiding gevonden de in het bestreden besluit vervatte handhaving van de weigering autokosten te vergoeden in rechte aan te tasten. Het beroep is dan ook ongegrond.
3. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot