ECLI:NL:CRVB:2012:BY2258
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake uitbreiding huishoudelijke hulp voor burger-oorlogsslachtoffer
In deze zaak heeft appellant, geboren in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, dat op 5 december 2011 is genomen. Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant had eerder een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer, maar deze aanvraag was in het verleden afgewezen. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat appellant niet erkend kon worden als burger-oorlogsslachtoffer, omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld die voortkwam uit oorlogsgeweld.
In het bestreden besluit van 13 september 2011 werd aan appellant een vergoeding voor uitbreiding van huishoudelijke hulp toegekend, maar werd het bezwaar van appellant tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde dat zijn oogklachten wel in verband stonden met zijn oorlogservaringen, maar de Raad volgde het standpunt van verweerder dat er geen causaal verband was tussen de oorlogsomstandigheden en de oogklachten van appellant. De Raad oordeelde dat de aanvraag voor uitbreiding van huishoudelijke hulp volledig was gehonoreerd en dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot, en vond plaats op 1 november 2012. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en dat de eerdere besluiten van verweerder correct waren toegepast.