ECLI:NL:CRVB:2012:BY2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3811 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en uitkering WUBO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2012 uitspraak gedaan over de hernieuwde aanvraag van appellante om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante, geboren in het voormalige Nederlands-Indië, had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen omdat niet was aangetoond dat zij was getroffen door onder de Wubo vallend oorlogsgeweld. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het Samaan-kamp heeft gewerkt voor de Japanners, maar dat dit niet voldoende is om te concluderen dat zij oorlogsgeweld heeft ervaren zoals bedoeld in de Wubo. Het Samaan-kamp staat niet op de lijst van erkende interneringskampen en de omstandigheden die appellante heeft beschreven, rechtvaardigen geen erkenning onder de Wubo. De Raad heeft ook overwogen dat eerdere beslissingen niet zijn herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden.

Het procesverloop begon met een afwijzing van de aanvraag van appellante in 2005, die na bezwaar werd gehandhaafd. Een verzoek tot herziening in 2009 werd eveneens afgewezen. In 2010 diende appellante opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen relevante nieuwe feiten heeft aangedragen die de eerdere besluiten zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak benadrukt dat de erkenning van haar broers en zusters op basis van andere oorlogsgebeurtenissen niet automatisch rechten voor appellante met zich meebrengt.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/3811 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de voormalige Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 1 november 2012
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2011, kenmerk BZ01247116 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Daar is appellante verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is geboren in [geboortejaar] in het voormalige Nederlands-Indië. In februari 2005 heeft zij bij verweerder een hernieuwde aanvraag ingediend om op grond van de Wubo te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Op die aanvraag is bij besluit van 10 maart 2005, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2005, afwijzend beslist op de grond dat niet is gebleken dat appellante is getroffen door onder de Wubo vallend oorlogsgeweld. Met name is overwogen dat het gemelde verblijf in de ouderlijke woning en de werkzaamheden die zij daar voor de Japanners heeft moeten verrichten, niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht en dat de vlucht van Malang naar Batavia niet vanuit een levensbedreigende situatie of onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op de beschikbare gegevens van de broers en zusters van appellante. Het beroep dat tegen het besluit van 31 augustus 2005 is ingediend heeft de Raad bij zijn uitspraak van 27 juli 2006 (05/6181 WUBO) ongegrond verklaard.
1.2. Een verzoek van appellante van december 2009 om de eerdere afwijzing te herzien heeft verweerder afgewezen bij besluit van 13 januari 2010 op de grond dat de overgelegde verklaringen van de broer [D.] en zuster [E.] bij de eerdere aanvraag al bekend waren en appellante verder geen relevante feiten of gegevens heeft aangevoerd.
1.3. In maart 2010 heeft appellante wederom verzocht om op grond van de Wubo in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering. Bij haar verzoek heeft zij gevoegd verklaringen van haar broers [broers] en heeft zij ook verwezen naar de (eerdere) verklaring van haar zuster [F.]. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 21 juni 2010, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat - samengevat - niet is gebleken dat de eerdere beslissingen niet juist zijn geweest en geen sprake is van nieuwe feiten en gegevens die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De onder 1.3 genoemde aanvraag heeft het karakter van een (herhaald) verzoek om herziening van de onder 1.1 en 1.2 genoemde besluiten.
2.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of appellante bij haar verzoek om herziening dan wel in bezwaar feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die verweerder bij het nemen van de eerdere besluiten niet bekend waren en die besluiten in een zodanig ander licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden die besluiten te herzien.
2.3. Met verweerder moet worden vastgesteld dat appellante ook nu geen relevante (nieuwe) feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht. Wel is duidelijk geworden dat appellante de werkzaamheden voor de Japanners heeft moeten verrichten in het Samaan-kamp en dat zij daar mogelijkerwijs een drietal dagen heeft verbleven, maar daarmee is van oorlogsgeweld in de zin van de Wubo nog geen sprake. Zo komt het Samaan-kamp niet voor op de lijst van erkende interneringskampen en uit de door appellante beschreven omstandigheden blijkt ook niet dat sprake is geweest van een situatie als in de Wubo bedoeld. Zo is niet aannemelijk geworden dat appellante te werk werd gesteld om haar vanuit bezettingsoogmerk te treffen of te misbruiken. Van grote betekenis hierbij is dat haar zuster [F.] bij haar eigen aanvraag heeft verklaard dat zij ’s avonds naar huis mocht en op geen enkele wijze melding maakt van een internering. Er is geen aanleiding om die verklaring voor onjuist te houden. Andere gegevens op grond waarvan alsnog zou moeten worden vastgesteld dat appellante oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft ondergaan zijn door haar niet ingebracht.
2.4. De Raad ziet aanleiding nogmaals aan te geven dat de broers en zusters van appellante op grond van de Wubo zijn erkend op andere, door appellante niet meegemaakte, oorlogsgebeurtenissen en dat appellante aan die omstandigheid geen rechten kan ontlenen.
3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot