ECLI:NL:CRVB:2012:BY2111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6484 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten voor burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, is op 1 november 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten door de erven van een erkend burger-oorlogsslachtoffer. Betrokkene, geboren in 1926 en overleden op 19 juli 2011, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten in verband met zijn verhuizing van Zutphen naar Groningen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het beleid van de Sociale verzekeringsbank, dat stelt dat een vergoeding alleen kan worden toegekend als de verhuizing medisch noodzakelijk is door causale klachten. De Raad oordeelde dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk was, aangezien de verhuizing voornamelijk voortkwam uit de wens van betrokkene om dichter bij zijn kinderen te wonen, en niet uit een noodzaak die voortkwam uit zijn lichamelijke klachten. De Raad baseerde zijn oordeel op adviezen van geneeskundig adviseurs en informatie van de huisarts en cardioloog, die bevestigden dat er geen medische noodzaak was voor de verhuizing. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

11/6484 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
de erven van [betrokkene] laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 1 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 september 2011, kenmerk BZ01351019. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Namens appellanten is verschenen J.H. [D.]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de gedingstukken is [betrokkene] (hierna: betrokkene) die in 1926 is geboren en is overleden op 19 juli 2011, op grond van blijvende lichamelijke invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Als zodanig zijn aan hem in de loop van de tijd verschillende voorzieningen toegekend.
1.2 In april 2011 heeft betrokkene bij verweerder een aanvraag ingediend om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten in verband met zijn verhuizing van [naam gemeente] naar [plaatsnaam]. Op 5 mei 2011 heeft betrokkene in [plaatsnaam] zijn appartement in de Residentie [naam residentie] betrokken, een woonvoorziening voor Indische mensen. Bij besluit van 23 juni 2011 is op het verzoek afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Verweerder hanteert het beleid dat een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend indien de causale medische klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. Voor het toekennen van een tegemoetkoming geldt - kort gezegd - de voorwaarde dat er sprake is van een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing medisch noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken.
2.2. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten heeft verweerder gebaseerd op de overweging dat de verhuizing in verband met de lichamelijke klachten niet medisch noodzakelijk was en dat ook niet is voldaan aan de geldende criteria voor een tegemoetkoming vanwege een medisch sociale wenselijkheid. Dit standpunt is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs en berusten op een persoonlijk onderhoud met betrokkene door de arts H.I. Loor en op informatie van de huisarts en cardioloog.
2.3. Het bestreden besluit is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en de onder 2.2 genoemde adviezen bieden voldoende grondslag voor het standpunt dat er op grond van de lichamelijke klachten geen medische noodzaak bestond om te verhuizen. Uit de gegevens komt naar voren dat de verhuizing naar [plaatsnaam] hoofdzakelijk werd ingegeven door de wens van betrokkene om in de nabijheid van zijn kinderen te wonen. Deze op zich begrijpelijke reden is echter onvoldoende om tot de benodigde medische noodzakelijkheid te komen. Dat Residentie [naam residentie] voorziet in de behoefte van betrokkene om verzorging kan evenmin tot deze noodzakelijkheid leiden, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat in [naam gemeente] deze hulp niet kon worden geregeld. Daarbij komt ook dat de nieuwe woonsituatie nauwelijks verschilt van de oude woonsituatie en niet kan worden gezegd dat de verhuizing vanuit een in-adequate woning heeft plaatsgevonden. In beroep is nog gewezen op de slechte psychische gesteldheid van betrokkene, maar hiervoor zijn in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig. Niet alleen heeft betrokkene bij het onderhoud met de arts Loor ontkend dergelijke klachten te hebben, ook de huisarts heeft verklaard dat betrokkene psychologisch uitstekend functioneerde.
3. Gelet op het voorgaande moet het beroep van appellanten ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot
HD