ECLI:NL:CRVB:2012:BY2110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1633 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brutering terugvordering bijstand en verwijtbaarheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante. Appellante ontving sinds 5 januari 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een herziening van de voorlopige teruggaaf 2007 door de Belastingdienst, heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage in december 2007 een bedrag van € 1.236,27 als teveel verstrekte bijstand teruggevorderd. Appellante heeft in april 2008 een betalingsregeling getroffen, maar het college heeft in januari 2009 het restant van de vordering gebruteerd, wat leidde tot een hoger bedrag dat terugbetaald moest worden.

De Raad heeft geoordeeld dat het niet aan appellante valt te verwijten dat zij teveel bijstand heeft ontvangen, aangezien dit het gevolg was van de latere herziening door de Belastingdienst. Ook heeft de Raad vastgesteld dat appellante niet verweten kan worden dat zij op 31 december 2008 nog niet het volledige bedrag had terugbetaald, omdat het college zelf pas in april 2008 met de inhouding is begonnen. De Raad concludeert dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot brutering van de vordering.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep van appellante is gegrond verklaard, en het college is veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad heeft bepaald dat het besluit van 10 januari 2009 herroepen dient te worden en dat deze uitspraak in de plaats komt van het eerdere besluit.

Uitspraak

10/1633 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 februari 2010, 09/3320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Voor appellante is
mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich, met bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 5 januari 2004, met onderbrekingen, bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Na een verzoek bij de Belastingdienst tot herziening van de voorlopige teruggaaf 2007 heeft zij met terugwerkende kracht een extra bedrag aan alleenstaande-ouderkorting ontvangen. Daarop heeft het college bij besluit van 12 december 2007 de bijstand over het jaar 2007 herzien en een bedrag van
€ 1.236,27 netto als teveel verstrekte bijstand van appellante teruggevorderd. Het college heeft appellante tevens verzocht dit bedrag voor 11 januari 2008 terug te betalen en anders voor 22 december 2007 om een betalingsregeling te vragen. Blijkens de stukken is met de aflossing op het bedrag van € 1.236,27 gestart per april 2008 door een maandelijkse inhouding van € 113,43 op de bijstand van appellante, per juli 2008 gewijzigd in € 114,60.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 november 2008 ingetrokken en is de aflossing gestopt. Met ingang van 22 december 2008 heeft het college weer bijstand aan appellante toegekend. Bij besluit van 10 januari 2009 is het op 31 december 2008 bestaande restant van de vordering (€ 437,58) gebruteerd en het saldo van de vordering per 1 januari 2009 nader bepaald op € 683,94.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 58, vierde lid, van de WWB kan bij gebreke van tijdige betaling de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd,
voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekering en vergoeding.
4.2. Naar vaste rechtspraak (CRvB 24 juli 2007, LJN BB0561) dient te worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vierde lid, tweede volzin, van de WWB neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het niet aan appellante valt te verwijten dat zij over 2007 teveel bijstand heeft ontvangen, nu dit het gevolg is geweest van de latere herziening van de voorlopige teruggaaf 2007 Inkomstenbelasting/ Premie volksverzekeringen door de Belastingdienst. Anders dan het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante evenmin verwijt treft dat zij op 31 december 2008 nog niet het volledige bedrag aan teveel verstrekte bijstand aan het college had terugbetaald. Het college is immers zelf - kennelijk met instemming van appellante en ter uitvoering van een betalingsregeling - eerst in april 2008, nadat in de daaraan voorafgaande periode de volledige aflossingscapaciteit was aangewend voor terugbetaling van bijzondere bijstand, begonnen met inhouding van het maximaal mogelijke bedrag op de bijstand van appellante. Daarmee stond vooraf vast dat bij ongewijzigde omstandigheden op 31 december 2008 niet het totale bedrag van € 1.236,27 zou zijn terugbetaald. Uit de stukken blijkt niet dat het college appellante er op enig moment, bij het terugvorderingsbesluit of nadien, op heeft gewezen dat, voor zover de schuld niet op 31 december 2008 zou zijn afgelost, het restant zou worden gebruteerd en dus per saldo meer zou moeten worden terugbetaald. Onder de gegeven omstandigheden had dit echter wel van het college mogen worden verlangd. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gezegd dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot brutering gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Het hoger beroep slaagt dan ook. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking evenals het bestreden besluit waarbij de brutering is gehandhaafd. Het besluit van 10 januari 2009 dient te worden herroepen.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van bezwaar en de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in bezwaar, op € 644,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 30 maart 2009;
-herroept het besluit van 10 januari 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het besluit van 10 januari 2009;
-veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.840,--;
-bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.J. Govaers en E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) R.H.M Roelofs
(getekend) N.M. van Gorkum
RB