ECLI:NL:CRVB:2012:BY1115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5304 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na onvoldoende gegevensverstrekking door appellant

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving een uitkering voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, maar het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft de bijstand per 1 augustus 2005 ingetrokken omdat appellant niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie, waaronder brieven van 28 september 2010 en eerdere verzoeken in 2006, heeft appellant nagelaten om de benodigde documenten aan te leveren. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken in te leveren, maar deze zijn niet tijdig ontvangen. Appellant heeft weliswaar om uitstel gevraagd, maar het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant al eerder de kans had gekregen om de gegevens te verstrekken.

De rechtbank Haarlem heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de geboden termijn van vier weken om de verzochte gegevens te verstrekken niet onredelijk kort was. De Raad heeft overwogen dat appellant voldoende tijd had gekregen en dat hij zelf ook een deel van de benodigde informatie in zijn bezit had. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellant verantwoordelijk is voor het aanleveren van de gevraagde gegevens en dat zijn verzoek om uitstel niet voldoende onderbouwd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 23 oktober 2012.

Uitspraak

11/5304 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 augustus 2011, 11/1777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.Bij brief van 28 september 2010 heeft het college appellant het navolgende bericht:
“U ontving een uitkering voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud volgens de Wet werk en bijstand (WWB). Na uw bezwaar op het besluit van 13 december 2005 is bij beschikking van 7 september 2006 besloten dat uw uitkering onterecht is ingetrokken per 1 augustus 2005. Om de hoogte van de bijstand te kunnen vaststellen is getracht duidelijkheid te krijgen in uw leefsituatie vanaf 1 augustus 2005. Hiervoor zijn een aantal gegevens bij u opgevraagd. Op 12 september, 26 september, 4 oktober en 18 oktober 2006 heeft u hierover brieven ontvangen. Wij beschikken tot op heden, ondanks herhaalde verzoeken, over onvoldoende gegevens om het recht op bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 oktober 2006 vast te kunnen stellen. Ondanks het bovenstaande stellen wij u hierbij nogmaals in de gelegenheid alle ontbrekende stukken over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 oktober 2006 in te leveren.”
1.2. In de onder 1.1 genoemde brief heeft het college, samengevat, gevraagd om een aantal afschriften uit 2006 van een tweetal rekeningen, een schriftelijke verklaring over door appellant gehuurde garageboxen, alsmede loonspecificaties en inkomstenverklaringen over een aantal maanden uit 2006. Deze gegevens moesten uiterlijk 25 oktober 2010 bij het college binnen zijn. Het college heeft appellant er daarbij op gewezen dat, indien appellant niet tijdig alle gevraagde gegevens verstrekt, het recht op bijstand over de betreffende periode niet kan worden vastgesteld.
1.3. Bij brief aan het college van 16 oktober 2010 heeft mr. Fischer namens appellant verzocht om uitstel omdat het “wat meer tijd gaat kosten om gegevens boven tafel te krijgen”. Appellant heeft bij brief van 21 oktober 2010 zelf nog een uitstelverzoek gedaan aan het college.
1.4. Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft het college de bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 17 oktober 2006 ingetrokken op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, waardoor het recht op bijstand dan wel de hoogte ervan niet is vast te stellen. Gelet op het feit dat appellant al in 2006 meermalen in de gelegenheid is gesteld de gevraagde stukken in te leveren, heeft het college in de verzoeken om uitstel geen aanleiding gezien de geboden termijn te verlengen.
1.5. Bij besluit van 16 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bepreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de appellant geboden termijn van vier weken om de verzochte gegevens te verstrekken onredelijk kort is.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant met de geboden termijn voldoende tijd is gegeven om de noodzakelijke gegevens te verstrekken. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het college appellant ook in het verleden reeds meermalen om deze gegevens heeft verzocht, dat appellant ten minste een deel van deze gegevens niet van derden hoefde te betrekken maar daarover zelf de beschikking had en dat de termijn om nog ontbrekende bankafschriften op te vragen volgens appellant twee weken bedroeg. Mede gelet op de ervaringen uit het verleden had appellant erop bedacht dienen te zijn dat hem niet zonder meer weer uitstel zou worden verleend voor het aanleveren van de gevraagde stukken, te minder nu in de later tijdens de lopende termijn nog ingediende en ongemotiveerde verzoeken om uitstel ook niet was vermeld of en, zo ja, in hoeverre hij op dat moment al concrete pogingen had gedaan om de benodigde gegevens te verkrijgen en/of bij derden op te vragen. Dat appellant naar zijn zeggen eerst alles op orde wilde hebben en wilde wachten totdat alle gegevens van derden binnen zouden zijn, moet, wat daarvan zij, voor zijn rekening en risico worden gelaten.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.J. Govaers en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) N.M. van Gorkum
HD