ECLI:NL:CRVB:2012:BY0605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2494 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en bewijsvoering bij niet-aangetekende post

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden. Appellante, A. te B., had zich op 15 december 2008 gemeld voor aanvullende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op dezelfde dag ontving zij een aanvraagformulier, met het verzoek dit uiterlijk op 22 december 2008 in te leveren. De commissie stelde vast dat appellante het formulier niet tijdig had ingeleverd en dat zij op de deadline haar verzoek om bijstand mondeling had ingetrokken. Hierdoor werd de aanvraag als niet tot stand gekomen beschouwd.

Appellante stelde dat zij op 23 december 2008 een ingevuld aanvraagformulier had verzonden, maar de commissie ontkende de ontvangst van deze brief. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor niet-aangetekend verzonden poststukken bij de afzender ligt. Aangezien appellante niet kon aantonen dat de brief was verzonden of ontvangen, werd aangenomen dat de aanvraag niet was ingediend. Bovendien had appellante na de intrekking van haar aanvraag geen verdere actie ondernomen om haar recht op bijstand te claimen.

De rechtbank Dordrecht had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van de commissie ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, oordelend dat er geen aanvraag tot stand was gekomen en dat de commissie terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad verwierp ook het argument van appellante dat zij een hersteltermijn had moeten krijgen, aangezien er geen aanvraag was ingediend die daarvoor in aanmerking kwam. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier.

Uitspraak

11/2494 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 maart 2011, 10/210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (commissie)
Datum uitspraak: 16 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. De commissie heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft zich op 15 december 2008 gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) voor aanvullende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op dezelfde datum is haar door een medewerker van de sociale dienst een aanvraagformulier uitgereikt. Bij brief van dezelfde datum is haar verzocht uiterlijk op 22 december 2008 dit formulier ingevuld, tezamen met aanvullende gegevens, in te leveren. In dezelfde brief is vermeld dat als het aanvraagformulier niet uiterlijk op 22 december 2008 is ingeleverd ervan wordt uitgegaan dat de aanvraag is ingetrokken. Onder de gedingstukken bevindt zich een zogenoemde contactnotitie waarin staat vermeld dat appellante op 22 december 2008 mondeling haar verzoek om bijstand heeft ingetrokken in verband met doorbetaling van de ziekengelduitkering.
1.2. Bij brief van 7 september 2009 heeft mr. Van den Ekart namens appellante bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag om bijstand.
1.3. Bij besluit van 7 januari 2010 (bestreden besluit) heeft de commissie dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de commissie zich op het standpunt gesteld dat geen bijstandsaanvraag tot stand is gekomen (zodat een beslissing achterwege kon blijven) en dat het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit dus zonder grond is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat weliswaar is gesteld dat bij brief van 23 december 2008 een aanvraag om bijstand is ingediend maar dat dit niet is aangetoond door een bewijs van aangetekende verzending van die brief over te leggen. Tevens is overwogen dat appellante overigens ook in het kader van een nieuwe melding bij de sociale dienst op 14 mei 2009 niet heeft vermeld dat zij eerder in december 2008 een aanvraag om bijstand heeft gedaan en dat een beslissing daarop is uitgebleven.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
4.2. Artikel 43, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt.
4.3. Artikel 44 van de WWB luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
2. De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de centrale organisatie voor werk en inkomen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of vierde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, tweede of derde lid.
3. Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.”
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante zich op 15 december 2008 heeft gemeld bij de CWI voor bijstand. Partijen houdt verdeeld de vraag of nadien een aanvraag om bijstand tot stand is gekomen waarop door de commissie had moeten worden beslist.
4.5. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat na en naar aanleiding van de melding van 15 december 2008 geen aanvraag om bijstand tot stand is gekomen. Vaststaat dat appellante het aanvraagformulier met bijlagen niet binnen de gestelde termijn, dat wil zeggen uiterlijk op 22 december 2008, heeft ingeleverd bij de sociale dienst. In een contactnotitie van de sociale dienst staat bovendien vermeld dat appellante op die dag het verzoek om bijstand mondeling heeft ingetrokken. Appellante heeft gesteld dat zij niettemin op 23 december 2008 een brief met bijlagen, houdende het ingevulde aanvraagformulier met de gevraagde aanvullende stukken, aan de sociale dienst heeft gezonden. Het bestuur heeft de ontvangst van deze brief echter ontkend. Nu de bewijslast bij niet-aangetekend verzonden poststukken rust op de afzender en appellante ook anderszins er niet in is geslaagd de verzending aannemelijk te maken, moet het ervoor worden gehouden dat deze brief niet is verzonden en/of ontvangen. Appellante heeft naderhand ook niet meer gereageerd of enigerlei actie ondernomen om haar gestelde recht op aanvullende bijstand vanaf 15 december 2008 geldend te maken. Pas op 14 mei 2009 heeft zij weer contact gehad met de sociale dienst in verband met een werktraject en ook toen is het kennelijk niet tot het indienen van een concrete aanvraag om bijstand gekomen. Gelet op het voorgaande heeft de commissie het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard nu van het uitblijven van een beslissing op aanvraag geen sprake is.
4.6. Appellante heeft met een beroep op artikel 4:5 van de Awb nog betoogd dat haar een hersteltermijn had moeten worden gegeven en dat zij daartoe schriftelijk in de gelegenheid had moeten worden gesteld. De Raad kan appellante daarin niet volgen aangezien artikel 4:5 van de Awb in dit geval toepassing mist. Genoemde bepaling ziet immers op het op een vereenvoudigde wijze afdoen van aanvragen en van een aanvraag om bijstand was hier nu juist niet (aantoonbaar) sprake.
4.7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M. Sahin