ECLI:NL:CRVB:2012:BY0462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1731 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens onvoldoende objectieve medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had in 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van het oordeel dat er geen of onvoldoende objectieve gegevens beschikbaar waren om haar beperkingen vast te stellen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat appellante in het verleden door verschillende medische specialisten was onderzocht, maar dat er geen afdoende verklaring was gevonden voor haar aanhoudende gezondheidsklachten, waaronder recidiverende infecties en vermoeidheidsklachten. De Raad benadrukte dat het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip geen ruimte biedt om op basis van subjectieve klachtenbeleving beperkingen aan te nemen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen en dat appellante ten tijde van belang in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat er geen noodzaak was voor een nieuw onafhankelijk medisch onderzoek, aangezien appellante zelf ook twijfels had over de noodzaak daarvan. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

11/1731 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2011, 10/1830 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Bij een op 6 augustus 2009 gedagtekend formulier heeft appellante het Uwv verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Wajong. Daarbij heeft zij aangegeven ziek te zijn sinds 1 mei 2006. Tevens heeft appellante op het formulier aangegeven dat zij in het jaar voordat haar ziekte begon ten minste zes maanden heeft gestudeerd.
1.3. Bij besluit van 10 december 2009 heeft het Uwv geweigerd appellante voor de gevraagde Wajong-uitkering in aanmerking te brengen, onder overweging dat uit onderzoek door de verzekeringsarts is gebleken dat op basis van de huidige informatie geen of onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om objectiveerbare beperkingen vast te stellen.
1.4. Bij besluit van 18 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 10 december 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De datum met ingang waarvan uitkering aan appellante wordt geweigerd is bepaald op 5 augustus 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts op inzichtelijke wijze heeft onderbouwd welke - in het bijzonder: energetische - beperkingen voor appellante voortvloeien uit haar verschillende gezondheidsproblemen en daarnaast dat appellante geen objectieve medische stukken heeft overgelegd waarmee zij haar stelling kan onderbouwen inzake de voor haar bij het verrichten van arbeid van toepassing te achten beperkingen. De passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
3. In hoger beroep heeft appellante haar bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit staande gehouden. Die bezwaren komen in essentie erop neer dat appellante stelt dat zij in verband met de door haar ervaren gezondheidsproblemen, in het bijzonder de veelvuldig terugkerende griep en andere infecties, gepaard gaande met verhoging of zelfs koorts, onvoldoende energie heeft om op duurzame wijze aan het arbeidsproces deel te kunnen nemen. Zij stelt dat, naar ook de praktijk heeft uitgewezen, haar energieniveau in de loop van een werkdag zodanig afneemt dat een hele dag werken niet of slechts met zeer grote moeite valt vol te houden. Indien zij al erin slaagt een week of twee weken achtereen te werken, is een herstelperiode van minstens een week nodig. Appellante beschouwt zichzelf hierdoor niet als reëel aanbod voor de arbeidsmarkt.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats, onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, dat uit de primaire besluitvorming en de besluitvorming in bezwaar, daarbij mede gelet op de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, niet eenduidig blijkt op welke datum de besluitvorming van het Uwv zich heeft gericht. Zo is de bezwaarverzekeringsarts bij haar beoordeling uitgegaan van de door appellante als eerste arbeidsongeschiktheidsdag opgegeven datum 1 mei 2006 en, daarvan uitgaande, van 1 mei 2007 als datum volgend op het einde van de wettelijke wachttijd van 52 weken, terwijl de bezwaararbeidsdeskundige haar beoordeling heeft gericht op 5 augustus 2008, de datum gelegen een jaar voor de datum van aanvraag van uitkering door appellante. De Raad verbindt hieraan geen consequenties, nu van de zijde van appellante desgevraagd ter zitting is verklaard dat haar bezwaren zich uitsluitend richten tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en haar medische situatie tussen 1 mei 2006 en 6 augustus 2008 niet relevant is gewijzigd.
4.2. Naar appellante ter zitting heeft verklaard, is zij in het verleden door medisch specialisten van verschillende discipline uitgebreid onderzocht. Daarbij is voor haar aanhoudende gezondheidsklachten, in het bijzonder voor de gestelde recidiverende infecties en vermoeidheidsklachten, geen afdoende verklaring gevonden. De in het dossier omtrent appellante voorhanden medische gegevens van de behandelend sector, onder meer van een internist en een KNO-arts, bevestigen dit beeld, in die zin dat die specialisten op het eigen vakgebied geen aandoening of afwijking bij appellante hebben kunnen vaststellen die kan dienen ter verklaring van haar aanhoudende klachten. Ook allergologisch onderzoek heeft, naar appellante desgevraagd ter zitting heeft meegedeeld, niets opgeleverd. Gelet hierop kan appellante, ook in hoger beroep, haar eigen opvatting inzake de ernst van de voor haar van toepassing te achten beperkingen, niet aan de hand van medische gegevens onderbouwen.
4.3. Bij afwezigheid aldus van een voldoende objectief medisch substraat voor de klachten van appellante, althans voor de ernst van de klachten zoals appellante deze ervaart en naar voren brengt, ontbreken aanknopingspunten om de juistheid en de volledigheid van de door de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van appellante in aanmerking genomen beperkingen in twijfel te trekken. Het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals dat naar vaste rechtspraak wordt uitgelegd, laat geen ruimte om uitsluitend op grond van de subjectieve klachtenbeleving van een verzekerde (meer) beperkingen aan te nemen.
4.4. In het overwogene onder 4.2 en 4.3 ligt besloten dat geen aanleiding bestaat om appellante nog door een onafhankelijk medisch deskundige te doen onderzoeken. Overigens heeft appellante zelf ter zitting verklaard in verband met de uitkomsten van alle reeds plaatsgevonden hebbende medische onderzoeken ook niet overtuigd te zijn van het nut van een dergelijk nieuw onderzoek.
4.5. Er aldus van uitgaande dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat appellante ten tijde van belang buiten staat was tot het, met voldoende duurzaamheid, verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies.
4.6. Het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
EK