ECLI:NL:CRVB:2012:BX9311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6052 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering en de invloed van WAO-uitkering op AOW-toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de AOW-uitkering van appellante. Appellante had in 2005 aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) doorgegeven dat zij per 14 januari 2006 zou gaan samenwonen. De Svb heeft haar vervolgens medegedeeld dat zij recht had op een AOW-pensioen en de maximale toeslag voor haar jongere partner. Echter, in 2009 heeft de Svb de toeslag herzien, omdat de partner van appellante een WAO-uitkering ontving, die geheel op de AOW-toeslag in mindering werd gebracht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat bij de vaststelling van het inkomen van haar partner ook rekening gehouden moet worden met de negatieve winst uit zijn onderneming in de jaren in geding. De Raad heeft echter geoordeeld dat op grond van artikel 6 van het Inkomensbesluit, in het geval de winst uit bedrijf negatief is, het inkomen op nihil wordt gesteld. Dit betekent dat alleen de WAO-uitkering van de partner in aanmerking wordt genomen zolang de winst negatief is. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de toepassing van deze regel onredelijk te achten.

De Raad heeft de stelling van appellante verworpen dat de toepassing van het Inkomensbesluit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De expliciete keuze van de regelgever om negatieve winst op nihil te stellen, is in dit geval van toepassing. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6052 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2010, 10/1625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W.F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012. Namens appellante is mr. Jansen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 21 november 2005 aan de Svb doorgegeven per 14 januari 2006 te zullen gaan samenwonen. Met een besluit van 9 januari 2006 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij, met ingang van januari 2006, recht heeft op een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert met een ander persoon. Daarnaast heeft appellante recht op de maximale toeslag voor haar jongere partner.
1.2. Met een besluit van 10 december 2009 heeft de Svb de toeslag herzien per januari 2006. Gebleken is dat de partner van appellante een WAO-uitkering geniet, die geheel op de AOW-toeslag in mindering gebracht dient te worden. Het bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 20 april 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen.
3. In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen van haar partner ook rekening gehouden moet worden met de negatieve winst uit zijn onderneming in de jaren in geding. Ter zitting is namens appellante tevens gesteld dat artikel 10 van het Inkomensbesluit AOW 1996 (Inkomensbesluit) toegepast had moeten worden.
4. De Raad kan appellante niet volgen in haar stellingen.
4.1. Op grond de artikelen 8 en 10 van de AOW heeft appellante in beginsel recht op een toeslag voor haar jongere partner. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de partner. In het Inkomensbesluit zijn nadere regels gegeven voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de partner. Niet in geschil is dat de WAO-uitkering van de partner van appellante aangemerkt moet worden als inkomen in verband met arbeid zoals bedoeld in artikel 7 van het Inkomensbesluit. Op grond van artikel 6 van het Inkomensbesluit wordt, in het geval de winst uit bedrijf en zelfstandige uitgeoefend beroep negatief is, het inkomen op nihil gesteld. Hieruit volgt dat bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de partner van appellante alleen met de WAO-uitkering rekening gehouden dient te worden, zolang de winst uit zijn bedrijf negatief is.
4.2. In artikel 10 van het Inkomensbesluit is bepaald dat de Svb het inkomen op een andere wijze kan vaststellen indien de toepassing van het besluit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Namens appellante is gesteld dat weliswaar op juiste wijze toepassing is gegeven aan het bepaalde in het Inkomensbesluit, maar dat de toepassing toch kennelijk onredelijk is. De Raad volgt appellante niet in deze stelling. In artikel 6, tweede lid, van het Inkomensbesluit heeft de regelgever er expliciet voor gekozen negatieve winst op nihil te stellen. In het onderhavige geval is sprake van toepassing van deze regel. Er zijn geen aanknopingspunten om de uitkomst van de toepassing van deze regel onredelijk te achten. Louter de stelling dat - waar ten volle rekening wordt gehouden met de WAO-uitkering - de redelijkheid gebiedt dat bij een negatief bedrijfsresultaat dit negatieve resultaat op de WAO-uitkering in mindering wordt gebracht, is in het licht van de expliciete keuze van de regelgever onvoldoende.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2012.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) G.J. van Gendt
KR