11/2907 AOW-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2011, 10/4740 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellant is daar niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In verband hiermee heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
De Svb heeft nadere stukken ingediend.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 20 juli 2012. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Nadien is de Raad wederom gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In verband hiermee heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
De Svb heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Ter zitting is gehoord - daartoe als getuige opgeroepen - [naam getuige], wonende te [woonplaats].
1. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of de Svb bij het bestreden besluit van 25 augustus 2010 aan appellant terecht een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft geweigerd op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW.
2.1. Appellant heeft zich gedurende de procedure voortdurend op het standpunt gesteld dat hij van 1970 tot 1974 in Nederland heeft gewoond en heeft gewerkt bij tomatenkwekerij [naam kwekerij] in [vestigingsplaats]. In 1974 zou appellant door de vreemdelingenpolitie het land uitgezet zijn, waarna hij definitief naar Marokko is teruggekeerd.
2.2. In dat verband is ter zitting van de Raad getuige [naam getuige] gehoord. De getuige heeft verklaard dat appellant op eigen initiatief in de zomer van 1970 met de trein vanuit Marokko naar Nederland is gekomen. De getuige heeft verder uitgebreid verklaard dat appellant tot april 1974 zonder werkvergunning heeft gewerkt onder meer bij tomatenkwekerij [naam kwekerij] in [vestigingsplaats]. Appellant en de getuige hebben daar gedurende één jaar samengewerkt, waarbij hun werkzaamheden bestonden uit het plukken en dieven van tomaten. In die periode hebben zij ook samengewoond in een woning van de toenmalige werkgever op diens terrein. In februari 1972 is de getuige elders gaan werken, maar is hij met appellant blijven wonen in voornoemde woning tot appellants uitzetting door de vreemdelingenpolitie uit Nederland in april 1974.
2.3. Na het horen van de getuige heeft de Svb verklaard de overtuiging te hebben gekregen dat appellants stellingname ten aanzien van het wonen en werken in Nederland op waarheid berust. De Raad onderschrijft deze overtuiging ten volle.
3.1. Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat appellant in de periode van de zomer van 1970 tot april 1974 heeft gewoond en gewerkt in Nederland. Voor het recht op AOW-uitkering levert dit vier verzekerde jaren op.
3.2. Op grond van deze vaststelling concludeert de Raad dat het bestreden besluit niet op de juiste gronden berust en om die reden moet worden vernietigd. Aansluitend dient de Raad te bezien welk gevolg aan deze conclusie moet worden gegeven. De Raad stelt in dit verband voorop dat indien de vernietiging van een besluit aangewezen is, maar met deze vernietiging het geschil nog niet definitief wordt beslecht, de bestuursrechter op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit betekent allereerst dat de bestuursrechter dient na te gaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hijzelf in de zaak kan voorzien. Ligt geen van deze mogelijkheden redelijkerwijs binnen bereik, dan moet de bestuursrechter nagaan of een zogenoemde - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
3.3. Nu het in het voorliggende geval niet mogelijk is om alsnog de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en te weinig gegevens beschikbaar zijn om zelf in de zaak te voorzien, ziet de Raad aanleiding om de Svb - met toepassing van de in artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet neergelegde regeling inzake de formele bestuurlijke lus - op te dragen de gebreken in (de motivering van) het bestreden besluit te herstellen. De Svb dient op basis van de vaststelling onder 3.1 een nader besluit op bezwaar te nemen ten aanzien het recht op AOW-uitkering van appellant.
De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak een nader besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) M.R. Schuurman