ECLI:NL:CRVB:2012:BX8899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen en de zes jaren wooneis in het kader van overgangsvoordelen
In deze zaak gaat het om de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die van mening is dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen met terugwerkende kracht vanaf 1997. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in eerdere besluiten aangegeven dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de zogenoemde overgangsvoordelen, omdat hij niet zes jaar in Nederland heeft gewoond. Appellant heeft in 2000 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen omdat hij niet verzekerd was onder de AOW. Na een nieuwe aanvraag in 2008, die ook werd afgewezen, heeft appellant in 2009 opnieuw een verzoek ingediend, wat leidde tot een gedeeltelijke toekenning van het pensioen ter hoogte van 20% van het pensioen voor een ongehuwde, met de veronderstelling dat hij vanaf september 2000 onafgebroken in Nederland woont.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij stelde dat hij recht heeft op het pensioen vanaf een eerdere datum dan 1 augustus 2008, en dat zijn aanvraag te laat was ingediend door onbekendheid met zijn rechten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een eerdere toekenning rechtvaardigt. De Raad bevestigt dat appellant voldoende geïnformeerd is geweest over de voorwaarden voor de AOW en dat hij in 2006, toen hij voldeed aan de zes jaren wooneis, een nieuwe aanvraag had moeten indienen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelt de Svb wel in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,-.