ECLI:NL:CRVB:2012:BX8899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2759 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en de zes jaren wooneis in het kader van overgangsvoordelen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die van mening is dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen met terugwerkende kracht vanaf 1997. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in eerdere besluiten aangegeven dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de zogenoemde overgangsvoordelen, omdat hij niet zes jaar in Nederland heeft gewoond. Appellant heeft in 2000 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen omdat hij niet verzekerd was onder de AOW. Na een nieuwe aanvraag in 2008, die ook werd afgewezen, heeft appellant in 2009 opnieuw een verzoek ingediend, wat leidde tot een gedeeltelijke toekenning van het pensioen ter hoogte van 20% van het pensioen voor een ongehuwde, met de veronderstelling dat hij vanaf september 2000 onafgebroken in Nederland woont.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij stelde dat hij recht heeft op het pensioen vanaf een eerdere datum dan 1 augustus 2008, en dat zijn aanvraag te laat was ingediend door onbekendheid met zijn rechten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een eerdere toekenning rechtvaardigt. De Raad bevestigt dat appellant voldoende geïnformeerd is geweest over de voorwaarden voor de AOW en dat hij in 2006, toen hij voldeed aan de zes jaren wooneis, een nieuwe aanvraag had moeten indienen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelt de Svb wel in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,-.

Uitspraak

11/2759 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2011, 10/2527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Van Leeuwen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 4 mei 1932 geboren op de Kaapverdische eilanden en heeft de Portugese nationaliteit. Hij is werkzaam geweest op schepen varend onder Nederlandse vlag van 1963 tot in 1967. Nadien heeft hij gewerkt op schepen varend onder buitenlandse vlag. Appellant is vanaf 25 september 2000, met een onderbreking van 6 juni 2005 tot augustus 2009, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van Rotterdam.
1.2. Appellant heeft in of omstreeks 2000 een aanvraag om ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Er is toen afwijzend op die aanvraag beslist, omdat appellant niet verzekerd was geweest krachtens de AOW.
1.3. Bij besluit van 30 januari 2008 heeft de Svb een nieuwe aanvraag van appellant om toekenning van een ouderdomspensioen afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de zogenoemde overgangsvoordelen, onder meer omdat hij sinds zijn 59e verjaardag niet zes jaar in Nederland heeft gewoond.
1.4. In augustus 2009 heeft appellant opnieuw een verzoek om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de AOW ingediend. Dit verzoek heeft uiteindelijk geleid tot het besluit op bezwaar van 16 november 2010 (bestreden besluit), waarbij onder intrekking en herziening van eerder genomen besluiten aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de AOW is toegekend ter hoogte van 20% van het pensioen voor een ongehuwde. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant vanaf september 2000 onafgebroken in Nederland woont.
2. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het ouderdomspensioen met ingang van een eerder gelegen datum dan 1 augustus 2008 toegekend had moeten worden. Hij meent aanspraak te hebben op het ouderdomspensioen vanaf 1997. Volgens appellant is sprake van een bijzonder geval, omdat hij het pensioen als gevolg van onbekendheid met internationaal recht te laat heeft aangevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voorop moet worden gesteld dat tussen partijen in hoger beroep nog slechts is geschil is of de Svb met ingang van een eerder gelegen datum dan 1 augustus 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW aan appellant had moeten toekennen.
4.2. Op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin, van de AOW heeft de Svb besloten tot toekenning van het ouderdomspensioen met een terugwerkende kracht van één jaar voor de datum van de aanvraag. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht toegekend kan worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank dat geen aanknopingspunten bestaan om het geval van appellant aan te merken als een bijzonder geval als hiervoor bedoeld wordt onderschreven. Appellant is bij de eerder door de Svb genomen besluiten geïnformeerd over de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor de aanspraak op ouderdomspensioen. Het had dan ook op de weg van appellant gelegen om in 2006, toen hij voldeed aan de zes jaren wooneis in het kader van de overgangsvoordelen, een nieuwe aanvraag in te dienen bij de Svb. Het feit dat volgens appellant sprake is van schrijnendheid kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.4. Ingevolge het door de Svb gevoerde beleid ten aanzien van bijzondere gevallen, kan een te late aanvraag als gevolg van onbekendheid met rechten voortvloeiend uit verdragsbepalingen een bijzonder geval opleveren. Een zodanige situatie is echter niet aan de orde. De aanspraak van appellant op ouderdomspensioen vloeit ten dele voort uit verdragsbepalingen, nu zijn Portugese nationaliteit voor de toepassing van de overgangsvoordelen op grond van het EU-recht gelijkgesteld is met de Nederlandse nationaliteit. Eventuele onbekendheid met dat recht is echter in dit geval niet de reden dat de aanvraag te laat is ingediend, aangezien partijen aanvankelijk van mening verschilden over de vraag of appellant voldeed aan de zogenoemde zes jaren wooneis in het kader van de overgangsvoordelen.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht, gelet op hetgeen ter zitting is besproken over de verwarrende besluitvorming in deze procedure, wel termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht in hoger beroep ad € 112,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.R. Schuurman
TM