ECLI:NL:CRVB:2012:BX8608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5272 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft appellant, die zich op 5 december 2006 ziek meldde wegens onder andere psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om hem geen uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na eerdere afwijzingen in de bezwaar- en beroepsprocedures. Appellant heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn erkend en dat er geen rekening is gehouden met zijn schouderklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bevindingen van de psychiater De Waard niet juist waren vertaald naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen medische informatie was die de stelling van appellant ondersteunde dat hij sterker beperkt was dan vastgesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaald, maar oordeelt dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat er geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant op het aspect samenwerken is. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts afdoende heeft gereageerd op de onderzoeksbevindingen van de deskundige en dat er geen aanknopingspunten zijn voor een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2011 wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

11/5272 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2011, 09/2589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op stukken van appellant heeft het Uwv nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Namens appellant is verschenen mr. De Bie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker penitentiaire inrichting. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 5 december 2006 ziek gemeld wegens onder meer een klaplong en psychische klachten.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 7 oktober 2008 onderzocht door een verzekeringsarts. Appellant heeft tijdens dat onderzoek te kennen gegeven dat hij psychische klachten heeft, zich uitende in agressieve buien. De verzekeringsarts heeft deze klachten toegeschreven aan een persoonlijkheidsstoornis en in dat verband beperkingen aangenomen en weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd waartoe appellant in staat wordt geacht en geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 25 november 2008 is aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 2 december 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3. In de bezwaarprocedure is appellant op 25 maart 2009 onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft geen aanleiding gezien af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 28 april 2009 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. In beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn onderkend, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn schouderklachten en dat hij zich niet in staat acht de geselecteerde functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn psychische klachten heeft appellant een rapport van psychiater B.H.M.J. Sonnenschein van 15 mei 2010 ingebracht.
1.5. De rechtbank heeft psychiater G.E.A. de Waard als deskundige benoemd en verzocht te rapporteren over appellants gezondheidstoestand. De Waard heeft appellant op 6 en 13 oktober 2010 onderzocht en kennis genomen van de op dat moment reeds in het dossier aanwezige (medische) gegevens. In zijn rapport van 8 november 2010 heeft De Waard te kennen gegeven dat bij appellant sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met zowel narcistische als borderlinetrekken. Tevens is sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis in emoties en gedrag. De Waard kan zich niet vinden in de FML, omdat er aanvullende beperkingen zijn op de items ‘eigen gevoelens uiten’, ‘omgaan met conflicten’ en ‘samenwerken’.
1.6. Appellant en de bezwaarverzekeringsarts hebben gereageerd op het deskundigenrapport. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank De Waard een aantal vragen gesteld, welke bij brief van 10 december 2010 zijn beantwoord. De Waard heeft daarin onder meer aangegeven dat de mate en duur van de beperking op het item ‘samenwerken’ mede zal afhangen van het effect van de behandeling.
1.7. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 27 december 2010 gewijzigd, in die zin dat appellant op de onder 1.5 vermelde items beperkt wordt geacht. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige zijn de geselecteerde functies gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij, voor zover hier van belang, overwogen dat er geen steun is voor de stelling van appellant dat de bevindingen van psychiater De Waard niet juist zijn vertaald naar de FML van 27 december 2010. Uit het rapport van De Waard van
8 november 2010 alsmede haar nadere reactie van 10 december 2010 volgt volgens de rechtbank niet dat appellant sterk beperkt dient te worden geacht op de onder 1.5 vermelde items. Verder zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat op de datum in geding, te weten 2 december 2008, sprake was van beperkingen aan de schouder. De omstandigheid dat het Uwv appellant per 9 februari 2010 wel een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft toegekend en een andere verzekeringsarts ten aanzien van die datum wel verdergaande psychische beperkingen en lichamelijke beperkingen heeft genomen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze beperkingen ook ten aanzien van de datum in geding dienen te gelden. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die tot deze conclusie dient te leiden. Tot slot heeft de rechtbank de functies in medisch opzicht als geschikt voor appellant geacht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende toegelicht dat in de functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171) en inpakker (sbc-code 111190) geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant op het aspect samenwerken voorkomt.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellant meent dat uit het deskundigenrapport van De Waard volgt dat hij sterk en niet slechts marginaal beperkt is op de items ‘eigen gevoelens uiten’, ‘omgaan met conflicten’ en ‘samenwerken’. Verder is er ten onrechte geen rekening gehouden met de schouderklachten. Tot slot acht appellant zich niet in staat de functies te vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de door de deskundige De Waard aangegeven beperkingen op juiste wijze zijn vertaald naar de FML van 27 december 2010. Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 22 november 2010 en 27 december 2010 afdoende heeft gereageerd op de onderzoeksbevindingen van de deskundige en door deze bezwaarverzekeringsarts genoegzaam is uiteengezet op welke wijze de door de deskundige aangegeven beperkingen op de items ‘eigen gevoelens uiten’, ‘omgaan met conflicten’ en ‘samenwerken’ zijn vertaald naar beperkingen ten aanzien van sociaal functioneren. In het deskundigenrapport alsmede in de nadere reactie van 10 december 2010 worden geen aanknopingspunten gezien die de stelling van appellant, dat hij sterker beperkt is op de meergenoemde items, ondersteunen. Er zijn door appellant geen gegevens ingebracht die erop wijzen dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen.
4.2. De stelling van appellant dat er ten onrechte geen beperkingen ten aanzien van zijn schouder zijn aangenomen wordt evenmin gevolgd. Blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 14 april 2009 is de mobiliteit van de schouders na een daartoe verricht onderzoek normaal geacht. Appellant heeft weliswaar klachten aan de rechterschouder, maar de bezwaarverzekeringsarts heeft geen beperkingen aangenomen. De rechtbank heeft hieromtrent met juistheid overwogen dat appellant geen gegevens heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij (ook) op de datum in geding beperkt was op dit aspect. In hoger beroep zijn geen medische stukken ingebracht die tot een ander oordeel dienen te leiden.
4.3. Hangende het beroep bij de rechtbank is gebleken dat appellant met ingang van 9 februari 2010 een uitkering ingevolge de Wet WIA is toegekend. Ten aanzien van die datum heeft de verzekeringsarts verdergaande psychische en lichamelijke beperkingen aangenomen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat in het onderhavige geding uitsluitend de medische situatie per 2 december 2008 ter beoordeling staat. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er per 9 februari 2010 sprake is van een verslechterende gezondheidstoestand, maar uit de daarvan opgemaakte rapporten kan niet worden afgeleid dat deze toestand ook aanwezig was op 2 december 2008.
4.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt met de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft toegelicht dat met de nieuwe FML de geduide functies in medisch opzicht onverminderd geschikt zijn voor appellant. De stelling van appellant dat de functies productiemedewerker metaal en
elektro-industrie en inpakker niet geschikt zijn vanwege een overschrijding op het aspect samenwerken slaagt niet. In de FML is op het punt samenwerken vermeld dat appellant met anderen kan werken als sprake is van een eigen en van te voren afgebakende deeltaak. Samenwerken met collega’s wordt dus onder omstandigheden mogelijk geacht. Niet is gebleken, dit valt in ieder geval niet af te leiden uit de functiebeschrijvingen, dat in de meergenoemde functies sprake is van een zodanig contact met collega’s dat appellants belastbaarheid op het punt samenwerken wordt overschreden. In die functies wordt het, zoals vermeld op het formulier resultaat functiebeoordeling, voor het uitvoeren van de taak noodzakelijk geacht dat in interactie met anderen een gezamenlijke bijdrage wordt geleverd, maar volgens de bezwaararbeidsdeskundige zijn alle taken zo ingericht dat er sprake is van een eigen deeltaak binnen het gehele productieproces. Er wordt kort overleg gevoerd en er is geen doorlopende afhankelijkheid in de directe samenwerking met collega’s om tot een goed productieresultaat te komen, aldus de bezwaararbeidsdeskundige. Evenals de rechtbank kan de Raad zich in die opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige vinden.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.R. Schuurman
JL